De middelvinger heb ik van niemand hoeven leren. Ik weet nog dat ik het vroeger – toen ik vijf was, nu ben ik alweer zeven – per ongeluk deed. Ik probeerde een dropveter door mijn vingers te weven, toen de middelste omhoog stak . Een bulderend lachen vulde de kleine woonkamer waar de verjaardagsvisite op alle beschikbare stoelen zat. Mijn vader zat op een tuinstoel. “Dat is mijn jongen,” zei hij en zijn ogen werden waterig.
Vanaf dat moment stak ik hem te pas en te onpas omhoog. Vaak zag ik bij mijn vader diezelfde trotse blik als op de verjaardag.
Ik mag opblijven. Dat heb ik altijd al gemogen, maar dit jaar denk ik dat het me ook echt lukt. Sinds kort kan ik klokkijken en volg ik met mijn ogen de secondewijzer. Rondje na rondje. De tijd gaat snel en ook weer niet. Buiten zie ik Richard lopen. Hij steekt rotjes af. Kindervuurwerk, zo noemt mijn vader dat. Voor mietjes. Wij doen het anders.
Mijn moeder draagt haar strakke feestjurk. In het licht fonkelen de kleine diamantjes die op haar borst en buik letters vormen. Ik herken mijn eigen letter. De M. Ze heeft gezegd dat er een Engels woord op staat. Ik versta dat niet, hier in Friesland hebben we een eigen taal.
Er staat muziek op. Mijn oom heeft boxen geregeld. De lage tonen vliegen zwaar door onze kamer en laten mijn borstkast trillen. Sneller dan ik in de gaten heb, is het zover. De grote mensen lachen opgewonden. Ze kijken naar een krat die mijn vader uit de schuur tilt. “In België snappen ze het,” zegt hij en hij geeft mij een knipoog.
Ik trek mijn jas aan, probeer de rits dicht te doen en laat het dan zitten. Niemand die het ziet. Mijn moeder draagt een fles champagne waar ik straks ook een slokje van mag. “Nog tien seconden,” roept mijn oom. Mijn vader zet de krat neer. “Fuck de regels!” zegt hij en het klinkt vrolijk. Mijn moeder telt af, maar haar stem stokt als er plotseling zwaailichten aankomen. “Godverdomme,” vloekt mijn vader. “Kankerzooi” zegt mijn moeder. Bij de overburen omhelzen mensen elkaar. De eerste vuurpijlen schieten de lucht in, wanneer de agenten uitstappen. “Stoppen!” roept de voorste agent. “We vermoeden dat u illegaal vuurwerk heeft.”
Mijn oom begint. Uit zijn zak haalt hij een Astronaut, steekt hem aan en gooit hem naar een van de agenten. Dat is het startsein. Mijn vader gooit nu ook vuurwerk. Mijn moeder leent bij Richard rotjes, vrienden gooien vuurpijlen. De agenten duiken achter het autoportier. Mijn vader schreeuwt: “Kom op, je bent toch geen mietje,” en hij kijkt me boos aan. Even twijfel ik en dan steek ik mijn middelvinger op. “Kankerpolitie,” fluister ik. Wanneer ik mijn ogen tot spleetjes sluit, is het net alsof er uit mijn vinger vuurwerk schiet.