De man naast me huilt al twee uur lang. De stewards hebben het opgegeven, denk ik. Eerst kwam de vrouw met de donkerrode haren en het verschoven sjaaltje langs. Ze keek me bezorgd in de ogen en bood hem haar hulp aan. Hij schreeuwde alleen maar, dat ze moest oprotten, dat ze hem alleen moest laten. Ze maande hem aan niet te schreeuwen vanwege de andere passagiers en dat deed hij. Hij bleef wel huilen. Even later kwam haar collega, de man met de breekbare blik, en toen die vroeg of hij ook maar iets kon doen, siste de man naast me dat hij kon weggaan, ja, nú weggaan.
Ik doe mijn best om niet met mijn elleboog de zijne te raken. Het is moeilijk, goedkope vliegtuigstoelen zijn niet gemaakt om elkaar niet aan te raken. Ik vraag me af waarom. Je zou toch denken dat ze alle mogelijke triggers zouden willen vermijden op zo’n vlucht.
Ik vraag me af wat het precies was waardoor de man begon te huilen. Heb ik een tweetal uur geleden per ongeluk met mijn elleboog de zijne geraakt. Heeft hij misschien een heel leven lang niet gehuild. Was het misschien een soort verlegenheid. Angst. Of een geval van zelfverwijt. Dat hij z’n leven bewust heeft verknoeid. We hebben nog zes uur te vliegen.
Het zal nog een eeuwigheid duren. Nog even, een half uurtje schat ik, en dan zal de man stoppen met janken en wat zachtjes gaan jammeren, woorden mompelend. Daarna zet hij het weer even op een huilen, gevolgd door gejammer, gehuil, enzovoort. Hij is nog niet aan het einde toe. Ik heb nog zes lange uren om me af te vragen waarom ik ooit met hem ben getrouwd.