Zaterdagavond. Ik sta in een lange rij voor de Oude Lutherse Kerk op het Spui.
Een voorbijganger vraagt of dit bij ADE hoort. Ik zeg van niet, en dat er een interview met een filosoof is. Over gender. De voorbijganger loopt hoofdschuddend door en vraagt even verderop in de rij opnieuw of dit bij ADE hoort.
Ik zit in het achterste gedeelte van de kerk. Als ik mijn nek strek, dan kan ik een glimp opvangen van de Filosoof op het podium. Gekleed in het zwart, grijs kort haar.
De Filosoof reageert zonder aarzeling op vragen en opmerkingen, legt onderwerpen uit: kort, uitgebreid, soeverein, onverstoorbaar, soms grappig.
Na afloop ontdek ik de Filosoof buiten, in de buurt van de fietsenrekken, met een groep mensen van de organisatie. Achter me overweegt iemand de Filosoof te vragen een boek te signeren.
Ik wil je handtekening niet, denk ik. Ik wil je hersenen lenen. Of beter, jou in je geheel. Heel even maar. Om samen aan te bellen bij de buurman die me vorige week in de lift vroeg of ik me wel realiseerde dat ik niet de juiste genitaliën had voor de broek die ik droeg. Misschien kun je ook met de vriend praten die zei dat ik in principe nog steeds welkom was om langs te komen, maar dat hij ook aan de veiligheid van zijn kinderen moest denken. O ja, en ga je met me mee naar de bakker, die terwijl ik afrekende naar mijn kruis wees en op samenzweerderige toon vroeg of ik al geholpen was? En naar degene die me laatst op een borrel vertelde dat van haar iedereen zichzelf mag zijn, maar dat er ergens wel een grens getrokken zou moeten worden, wat ze illustreerde door met een kaastengel een lijn in de lucht tussen ons in te trekken. En naar mijn ouders en familie. En dat jij dan gewoon praat en je ding doet.
Misschien was ‘lenen’ niet het juiste woord. Ik wil een meeneem-versie van jou. Filosoof to go.
Ik draai me om. De Filosoof is verdwenen.
Even later beland ik in een kroeg met een groep filosofen, wetenschappers en schrijvers. Er ontstaat een discussie: of er wel de juiste vragen gesteld werden tijdens het interview. Iemand vindt dat het wat filosofischer en wetenschappelijker had mogen zijn. Iemand anders zegt dat een gesprek in gewone mensentaal soms ook wel fijn is. Er worden namen van filosofen, wetenschappers en theorieën genoemd die behandeld hadden kunnen worden. Iemand neemt nog een slok bier en vraagt of we trouwens wisten dat die ene filosoof ooit met die ene wetenschapper heeft gezoend. ‘Dat is goed nieuws,’ zegt iemand. ‘Het geeft hoop.’ Iedereen knikt.