Dit is een liefdesbrief. Dan weten jullie dat vast.
Ik schrijf deze brief binnen. Allicht, zul je denken, schrijvers zijn binnendieren, het regent en buiten wordt je laptop nat, je inkt vlekt, je papier wordt maché. Gedoe. En schrijvers zijn slecht met gedoe. Dat zul je denken. Maar ik snak naar buiten. Ik zal jullie niet vermoeien met mijn medisch dossier, ik zeg alleen dat naar buiten gaan me op het moment verdomde moeilijk wordt gemaakt.
En juist nu wil ik naar buiten. Buiten is er regen. Buiten is er een ov-staking. Buiten worden onzichtbare grenzen weer tot leven gewekt. Buiten maakt een cultuursector zich klaar voor een kooigevecht waarbij hun handen zijn geboeid. Buiten verzint een geelharige clown sprookjes over immigranten die huisdieren eten. Buiten is het nog steeds oorlog. Buiten zijn er genocides. Jullie kennen de verhalen, jullie lezen het nieuws. Ik zal jullie er niet mee vermoeien. En bovendien is dit een liefdesbrief. Pretentie-prestatie, dat is het belangrijkste aan een tekst, zei mijn scenariodocent altijd. Pretentie-prestatie. En ik heb gezegd dat dit een liefdebrief was, dus een liefdesbrief is wat het zal zijn.
Ik zit binnen en buiten regent het en het enige waar ik aan kan denken is: ezelsoren. Nee, niet die in boeken. Hoewel ik een fervent voorstander van de literaire ezelsoor ben. Ik vind het een teken van actief lezersschap. Van samen het verhaal aangaan. En dat spreekt mij aan. Ik deel als auteur graag de verantwoordelijkheid over een boek. En als lezer ben ik graag betrokken. Maar daar hebben we het een andere keer wel over.
Deze liefdesbrief gaat over andere ezelsoren. Want ik zit binnen en ik wil naar buiten. Ondanks de regen, ondanks het gedoe, ondanks de ellende. Omdat buiten niet binnen is, maar ook en vooral, omdat er buiten, op een kinderboerderij hier niet heel ver vandaan ezelsoren zijn.
En ezelsoren… nou, ezelsoren zijn gewoon het allerbeste wat de natuur ons te bieden heeft. Ze zijn majestueus. En onbeschaamd groot en fier. En ook nog eens buitengewoon goed in hun werk. Ze houden hun ezel cool in onbarmhartige woestijnen en communiceren ondertussen met de buitenwereld. En als die wereld met hun communiceert, ja dan vangen zij dat op. Natuurlijk, het zijn oren. Maar het zijn niet zomaar oren, het zijn bovennatuurlijke oren. Ze horen het balken van andere ezels over een afstand van een kilometer of 100. En jouw hartslag als je bij ze staat. Om ze te aaien natuurlijk, want ze zijn ook nog eens verschrikkelijk zacht.
En sterk. Die oren. Maar ook de ezels waar die oren aan vast zitten. Die kunnen we niet vergeten.
Ik weet zeker dat het hun niets kan schelen dat ze bekend staan als dom en koppig, daar zijn ze veel te standvastig voor. Maar toch zou ik graag deze roddels willen ontkrachten. Ze zijn namelijk niet dom. Ze nemen hun tijd om een situatie goed in te schatten. En ze zijn niet koppig. Ze zijn het gewoon niet met jou eens. Ze hebben geen zin om door je hoepeltje te springen. En gelijk hebben ze. Nee, ezels hoeven zich niet te bewijzen door in een zanderige schuur in kinderachtige figuren te lopen. Ezels hebben wel wat beters te doen (als ze zin hebben).
En ze zijn sterk. Had ik dat al gezegd? Ik zag ooit een ezel met wel twintig matrassen op zijn rug (en ook die had zachte oren.) (Denk ik, ik heb ze niet geaaid, hij was aan het werk).
En moedig. Het zijn waakdieren die vee kunnen beschermen tegen wolven of hyena’s of wat het ook maar aan wil vallen.
Dit is een liefdesbrief, en zoals alle liefdesbrieven wordt het al snel een beetje gezapig gezeur. Maar jullie moeten me vergeven. Ik zit binnen. En ik wil naar buiten. Naar waar de ezelsoren zijn. Ezelsoren om mijn hartslag te horen. Ezelsoren om me te beschermen tegen de roofdieren.
Ik wil naar buiten. Waar in de VS de Democratische ezel Trump door midden trapt. En waar in Gaza, ezels zich doodwerken. En er in de kinderboerderij zo dichtbij, kinderen getroost worden als ze hun grote hoofd even op een schouder leggen.
Wij verdienen ezels niet, maar ze zijn er. En ze verdienen liefdesbrieven, respect en (als ze dat willen) dat iemand zacht hun oren aait.