Er waren dagen dat hij over zee uitkeek, in nu eens dit weer en dan weer dat, maar altijd warm, en zelden moesten de schuifdeuren dicht en liep het water over de witmarmeren vloer en moest hij stoppen losdraaien in het kastje bij de pilaar, het lege aquarium en de cruiseschip wenteltrap naar beneden, naar de tweede badkamer, de tweede slaapkamer met het keizerlijke inbouwbed, de toilettafel, de derde airco, en weer dat uitzicht.
Hele dagen dat hij over zee uitkeek, vanaf zijn balkon op de drieëntwintigste verdieping, gespiegeld in het glas achter hem, met in de verte de keuken en de deuren naar weer andere, onnodige vertrekken.
Op heldere dagen zag hij de berg op het vasteland, als een weloverwogen sumi-e penseelstreek. Zeearenden werden vergezeld door wolkjes kraaien. Soms was hij dicht bij een antwoord.
Nu ook wisselt het weer, maar het is altijd koud. De overkant is aan het eind van het zebrapad. De wereld en het nieuws zijn dichtbij. Er is geen horizon.