1. Het centrum
Een samenleving die geloofde dat kennis vooral praktisch en winstgevend moest zijn, bezuinigde op Grieks, Latijn, Nederlands, fundamentele wetenschap, zuivere wiskunde, filosofie, geschiedenis, Hongaars, Oudfrans. Accepteerde dat leerkrachten en zorgverleners geen fatsoenlijke salarissen kregen, liet de zorg aan de markt over, belastte mantelzorgers net een beetje extra, bezuinigde op speciaal onderwijs.
Hij was blij dat hij Grieks en Latijn gehad had. Dat hij had geleerd over een samenleving, met een cultuur, een taal en een denkwijze die verdwenen was. Het hielp hem zijn horizon te verbreden. Het leerde hem in te zien dat hij ook ooit verdwenen zou zijn. Dat hij niet het centrum van de wereld was.
2. De geschiedenis
Nee, we waren niet voor open grenzen. Onze vrijheden, in Europa, waren kwetsbaar. Die mochten bewaakt, moesten bewaakt. Het feit dat we door de pandemie al een tijd niet konden vliegen, niet konden gaan en staan waar we wilden, om het zacht uit te drukken, dat raakte ons. We wilden mens zijn, leven. We wilden elkaar aanraken, naar het zwembad, het terras, de theaters, de bioscopen. En als het weer kon, dan wilden we in een vliegtuig. Ergens anders zijn. Even een ander uitzicht. Even alles achter ons laten, ons laten overweldigen door een wild stuk natuur en dan weer opgeladen terug naar onze huizen, onze kinderen, ons werk in onze steden. Reizen maakte ons cultureel onderlegd. Het voedde onze interesse in de ander. We waren wereldburgers. We hadden een open geest.
Dat die vrijheid alleen voor ons gold en niet voor een ander, vergaten we voor het gemak. De geschiedenislessen die we leerden vonden we walgelijk. Ons slavernijverleden, de tweede wereldoorlog. We waren ontzet, dat zoiets kon gebeuren. Achteraf, met de juiste kennis, was het makkelijk oordelen. Er hadden in die tijd ook mensen geprotesteerd, mensen die vonden dat wat gebeurde niet kon. Moreel onaanvaardbaar was. Die er tegen opstonden, hun stem lieten horen. Ze hadden geen meerderheid.
Er stond nog een afwas, moest nog een huis gebouwd, er huilde een baby. Iemand kreeg promotie. Iemand werd verliefd.
Onze cultuur was zo diep in ons geworteld dat niemand hem zag. Misschien was er niemand die het wilde zien. Er waren belangen. Er moest geld verdiend en politiek bedreven. Elke dag verdronken er mensen. Stierven en vrouwen en kinderen in vluchtelingenkampen, in rubberboten. Elke dag stond het in de krant, werd er over bericht in het journaal. Het gebeurde en we keken ernaar. We wisten ervan.
3. Het water
In Mexico waren vaccins te koop, twee prikken voor duizend euro. Het bleek gefilterd water. Het serienummer op het etiket week af van de officieel geleverde vaccins in de deelstaat. Even als de vervaldatum. Ook Chinese en Russische concurrenten waren in trek. Half maart werd er een partij van zesduizend namaakvaccins onderschept, tussen ijsklontjes, blikjes fris en snoepjes in koelboxen. Die was terug te leiden naar een textielmiljonair in Midden Amerika.
4. De spanning
Hij wist dat er veel van af zou hangen. Hij ging al maanden lang nergens anders over in de klas. Een slechte CITO-toets zou zijn ouders teleurstellen. Als hij ’s nachts wakker lag van de spanning, dacht hij aan de woorden van zijn meester. Hij was goed in lees en schrijfvaardigheid.
5. Het plein
Hij werd op jonge leeftijd volwassen. Zijn broer overleed in een auto-ongeluk. Toen was hij ineens de oudste thuis. De helft van de mensen op Kanaleneiland had schulden. Bijna een kwart van de kinderen leefden in gezinnen die net konden rondkomen. Hij speelde vroeger zelf ook op het plein, toen was er niemand om hen te begeleiden. Het was altijd chaotisch. Nu was hij buurtsportcoach. Elke dag ging hij naar buiten en zei hij tegen zijn vrouw hoe gezegend hij was.
Een jongetje dat kwam voetballen, maar tegelijkertijd op zijn zusje van 1 jaar moest passen, vertelde over problemen thuis. Een groot gezin, werkende vader, moeder die altijd thuis was, maar niet altijd aandacht kon hebben voor alle kinderen. Zo groeide bijna iedereen op Kanaleneiland op. Hij probeerde hun gedrag bij te sturen op jonge leeftijd. Hen de structuur te geven die hij zelf had gemist.
Wie schold met kanker mocht niet meedoen. Sommige jongetjes wisten letterlijk niet wat kanker was. Dan legde hij uit dat er mensen aan doodgingen, misschien wel mensen die ze kenden. Bij een enkeling kwam dat binnen.