Met mijn beste vriend ga ik op de middag voor de persconferentie op de valreep nog even lunchen. Ze is boos. Niet op iets of iemand specifieks, maar gewoon op alles in het algemeen. Ze zegt: ‘Je moet nog even niet naar me kijken, anders sla ik je op je bek.’
We lopen samen naar een restaurantje in het centrum. Het is één van haar lievelingsplekken. Ik vind het er stom en hip en de akoestiek is er verkeerd, maar ik durf ook niet echt iets anders voor te stellen. Ik heb haar nog nooit iemand zien slaan, maar ik weet wel dat ze het in deze bui erg hard zou kunnen. Eigenlijk zou ik het haar ook gewoon gunnen; gewoon heel even een vriend een knal voor diens kanis verkopen. Ik kan ook best een goede muilpeer gebruiken, trouwens. Het zou een win-win situatie kunnen zijn.
Maar we zijn volwassen mensen en we lunchen en converseren zoals te doen gebruikelijk. We delen onze gerechten, we praten over werk en doen alsof we weten wat ons te wachten staat. We vragen naar elkaars Kerst en Oud & Nieuw. Hoe we het gaan doen met de bubbels tijdens de lockdown. ‘Gewoon weer zoals bij die eerste,’ zegt ze. ‘O ja,’ zeg ik.
In de eerste lockdown liep het allemaal automatisch. Haar kleuter kroop bij iedereen op schoot, dus dan konden wij elkaar bij het afscheid ook wel gewoon omhelzen. De kleuter had immers alles al verspreid. Maar de kleuter is geen kleuter meer en hij kruipt niet meer op schoten. Hij begroet me tegenwoordig gewoon met een ram in mijn ballen.
In de Boekenbar (dat is een plek waar boeken worden verkocht en koffie wordt geserveerd) levert een man een leeg koffiekopje in bij de eigenaar en houdt daarbij een monoloog over België. In België rekent men boekenwinkels tot de essentiële winkels. Er zijn twee dingen waar ik niet tegen kan: Een boekenwinkel die doet alsof het een café is (of andersom) en monologen over dat het in België allemaal beter is. Het is niet beter in België. Dat is gewoon aantoonbaar niet waar.
Terwijl ik me erger, koopt de vriend drie boeken. Daarvan doet ze mij er eentje cadeau. De eigenaar van de Boekenbar heeft het voor me ingepakt waar ik naast stond. ‘Weet je wat erin zit?’ vraagt hij vrolijk want hij zag dat ik niet stond op te letten. ‘Nee,’ zeg ik naar waarheid, ‘ik pak het thuis wel uit.’