Ik wist dat het zou stinken, had zelfs weer een paar mondkapjes in mijn zak gestopt. Ik wist dat het zou stinken, maar hier was ik niet op voorbereid. Ik had muf verwacht, aards misschien. Maar deze geur is scherper, rotter. Het doet me denken aan taugé die zacht en slijmerig is geworden (ik ken deze geur, want ik eet nooit een heel zakje op, en vergeet het restje dan in de groentela. Dit is meer; een zwembad vol slijmerige sliertjes taugé. Een riool vol taugé. Taugé en eieren).
Iemand heeft de post op het schoenenkastje gelegd. Een keurig stapeltje. Drie enveloppen, wat folders en de krant. De weekendkrant.
Ze belden vrijdagavond. Ik zat aan de bar. Ik zit altijd aan de bar op vrijdagavond. Ik keek op mijn telefoon naar veel te dure huizen in veel te dure buurten toen ze belden. Ik keek op mijn telefoon en toch vond ik dat ze stoorden. Ik nam niet op. Luisterde de voicemail pas veel later af. Toen ik behoorlijk aangeschoten mijn tanden stond te poetsen. Steekincident. Noodcontact. Politieonderzoek.
Ik probeerde hem gelijk te bellen. Het was laat en ik had hem al maanden niet gesproken, maar mijn broer slaapt toch nooit. Hij nam niet op.
Ik beluisterde het voicemailbericht nog een. En nog een keer. Toen ben ik naar bed gegaan. Ik droomde voor het eerst sinds jaren over ma.
Ik wist dat er bloed zou zijn. Ik wist dat er meer bloed zou zijn dan ik zou verwachten. Zo had de agente het omschreven: “Er zijn waarschijnlijk meer bloedrestanten dan u in eerste instantie zou verwachten. “ Ze had gelijk. Zodra ik door de gangdeur stap zag ik bloed. Een vlek waar ooit een plasje heeft gelegen, maar vooral veel spetters. Overal spetters. Ik moet denken aan Dexter. Natuurlijk moet ik denken aan Dexter. Ik heb de negen seizoenen wel drie keer gezien, maar ik heb er niets van geleerd; de spetters zeggen me niets.
“Ook blootstelling aan ingedroogd bloed kan gevaarlijk zijn. Weet u of uw broer leidt- eh leed aan een overdraagbare ziekte? Hepatitis, HIV misschien? Hepatitis B kan een week overleven in opgedroogd bloed. HIV nog langer zelfs.” Het is nu woensdag. Hij is zes dagen dood. Ik doe het mondkapje maar weer af, het houdt niets van de taugé-lucht tegen.
“Is de woning eigendom van uw broer? In geval van een huurcontract bent u als nabestaande verantwoordelijk voor het schoon opleveren van de woning.” Ik heb schoonmaakhandschoenen gekocht bij de Blokker vanochtend. Schoonmaakhandschoenen, twee pakken schuursponsjes, drie flessen bleek. Ik had ook een bezem moeten kopen. Zo’n grove, buitenbezem voor al het glas. En een bril. De lucht prikt aan mijn ogen.
Toen Ma doodging moesten we haar huis ook opruimen. We hadden de week na haar begrafenis afgesproken, maar hij was niet op komen dagen. Hij belde me de volgende dag. Ik kan die confrontatie nog niet aan zus, sorry. Haar kat had-ie wel geadopteerd. Gelukkig is die jaren terug al overleden, ik heb geen idee wat ik met een kat zou moeten doen.
“We raden u aan een professional in de hand te nemen. We kunnen u de gegevens van enkele betrouwbare bedrijven geven.” Ik loop naar de keuken en kijk in de koelkast. Een blok kaas. Karnemelk. Een halve komkommer. Vijf blikjes bier in de groentela. Ik zou er een willen pakken, op het aanrecht willen gaan zitten, een biertje willen drinken.
“De woning dient in originele staat en bezemschoon opgeleverd worden.”