Er staat een huis in brand. Niet jouw huis, niet eens dat van je buren. Het is een paar straten verder en als de wind goed staat ruik je rook in de tuin in plaats van de oranjebloesem.
Er staat een vrouw voor je deur. Ze zegt mijn huis staat in brand, ik weet niet wat ik moet doen, jij bent de eerste die opendoet. Mag ik hier even blijven?
Je zegt dat is goed. Maar alleen zolang je huis in brand staat. Je klapt een campingbedje open in de kelder, waar de verwarming niet aan kan.
Je vergeet de vrouw in je kelder en snoeit de oranjebloesem.
Er staat een man voor je deur. Hij heeft roet op zijn neus en verbrande vingers. Je ziet de bui al hangen, je weet wat hij wil, maar wacht tot hij erom vraagt. Hij moet er wel om vragen, en een beetje beleefd.
Je legt hem naast de vrouw in de kelder. Het is geen tweepersoons campingbedje. Ze is zijn zus – dat dacht je al.
Er staan twee mannen voor je deur. Ze huilen, zeggen dat hun huis sinds die ochtend ook in brand staat. Het zijn de buren van de mensen in je kelder. Je zegt ik heb geen plek meer. De drie extra slaapkamers heb je nodig voor noodgevallen en bovendien, de gaskosten zijn hoog, hebben ze daar al over nagedacht?
Ze zeggen ons huis staat in brand. We kunnen niet terug. Je zegt bewijs het maar, ik kan niet zomaar iedereen binnenlaten. De hemel is zwart van de rook.
Er komt er maar één terug. Hij is een oog kwijt, dus hij mag binnen en kan op de vloer naast het campingbed slapen.
Je koopt twee extra sloten; dat voelt goed.
Het regent en de kelder loopt onder. Het water staat een meter hoog. Je laat een emmer voor de deur staan, met een briefje: meteen teruggeven. Je weet maar nooit.
Er staat een vrouw voor de deur met een baby in haar armen, dus die moet je wel binnenlaten. Ze zegt mijn man en kind, zij zijn nog in het brandende huis, help hen alsjeblieft.
Je vraagt of het hele huis in brand staat. Ze zegt nee, de woonkamer niet. Je zegt laat ze dan maar daar blijven tot het echt niet meer kan en dan kijken we wel weer verder.
Dat heb je goed opgelost.
De rook lijkt dunner te worden. Je opent de kelderdeur, ziet ogen zonder lijven. Je zegt jullie kunnen wel terug, gok ik zo. Het viel bij nader inzien allemaal best mee.
De vrouw met de baby zegt we hebben geen huizen meer. Het is opgebrand, ons thuis is weg.
Je zegt as zorgt voor vruchtbare aarde, heb ik ergens gelezen. Het is beter dan niets. Op geraamtes kun je ook bouwen.
Ze zwaaien niet. Je kijkt op de drempel naar de verdwijnende, kromme en bijzonder ondankbare silhouetten. Heel je huis ruikt nog weken naar rook; dáár heeft niemand het ooit over.
De oranjebloesem staat er mooi bij dit jaar