Hij liep van de bushalte naar huis. Het was laat, hij was moe en hij was er bijna. Hij liep de straat in en hoorde iemand huilen. Het kwam uit een geparkeerde bestelbus van een verhuurbedrijf, waarvan de achterdeuren en de zijdeur openstonden. Bij een van de rijtjeshuizen stond de voordeur open.
Bij het passeren van de bus keek hij even naar binnen. Hij zag een onhandig ingeladen berg huisraad, maar verder niemand. Waarschijnlijk waren het de spullen zelf die moesten huilen. Dat vond hij een mooie oplossing van dit raadsel en liep door.
Hij dacht aan het hem onbekende, niet geschminkte, blonde meisje met Pietmuts van een jaar of vijf dat hem tijdens het zwaaien bij de intocht van Sinterklaas had gevraagd of hij dacht dat ze in Spanje geen zeep hadden. Aangezien de roetvegen van vorig jaar nog op de gezichten van de Pieten zaten. Dat vond hij eigenlijk best een geloofwaardige redenering, gezien de ervaringen die hij had met Spanjaarden hier. Dat groezelige rondsloffen van die mensen, vaak met hond die ook stationair stoned lijkt. Maar hij wilde ook niet dat het meisje vanaf nu alle Spanjaarden over één kam zou scheren. Dus hij had tegen haar gezegd dat Sinterklaas zich graag omringt met vieze mensen.
‘Waarom?, vroeg het meisje geïnteresseerd.
‘Dat weet ik niet,’ had hij geantwoord.
Ondertussen waren de spullen harder gaan huilen. Hij vond dat hij niet langer aan zijn mooie oplossing kon blijven vasthouden en liep terug naar de bestelbus.
Het huilen kwam van onder een groot schilderij dat op de andere spullen rustte.
‘Gaat het?’ vroeg hij.
Het huilen stopte even en ging daarna over in betrapt gesnik. Er kwam een doodmoeie vrouw onder het schilderij vandaan. Hij herkende haar schaamte meteen.
‘Nee,’ zei ze. ‘Het gaat niet.’
‘Ben je dit allemaal alleen aan het doen?’ vroeg hij. Ze knikte.
Hij keek naar de spullen en zei: ‘Inderdaad, dat gaat niet.’
Ze wreef het vocht uit haar gezicht. ‘Sorry, je treft me op mijn allerslechtst.’
‘O sorry,’ zei hij. ‘Ik liep hier toevallig.’
Ze stelde zichzelf voor. Ze stak haar hand uit en zei haar naam. Hij schudde haar hand en versprak zich: ‘Sorry.’
Ze zei: ‘Jij heet vast geen Sorry.’
‘Nee,’ zei hij beschaamd, ‘nee sorry.’