Hij had altijd in het theater willen werken. Een wereld waarin de zinnen die je uitsprak vooraf geformuleerd waren. Waarin de manier waarop je ze gestalte gaf, onderwerp van gesprek mocht zijn. Het moment van zwijgen, de plek van de adempauze en de lengte ervan.
Hij had zich voorgesteld dat hij dagenlang in een lokaal zou staan. Een leegstaand kantoor. Of een afgehuurde gymzaal. En dat hij met iemand anders, die het precieze bepalen, de exacte focus, net zo belangrijk vond als hij, zou oefenen. De woorden en zinnen van alle kanten bekijken. Of beter nog ze uitspreken en zich laten bekijken. Wanneer hij erachter aan rende. Ze inhaalde.
Hij zou de gedragingen van zijn lijf net zo lang herhalen, totdat het een volledig geautomatiseerd proces was. Het wegdraaien van zijn ogen een herinnering. Het schrapen van zijn keel een intuïtie. Geen onderbuikgevoel, geen greep op goed geluk. Maar actuele, parate kennis. In samenspraak vergaard.
De laatste tijd, begreep hij de wereld niet meer. De idolen van de jeugd, op Instagram, waren geanimeerde figuren, gemaakt door bedrijven. Twee dagen werk per foto, bedacht in een kantoor, door twaalf man. Is dat echt? Vroeg een journalist. Net zo echt of onecht als als de traditionele idolen, antwoordde de maker.
De politie debatteerde over onderzoekstechnieken. Mochten zij een rol aannemen? Infiltreren als iemand een moord gepleegd had of daarvan verdacht werd? Een auto-ongeluk ensceneren? De tijd nemen? En na het ongeluk, schijnbaar toevallig een vriendschap opbouwen? De verdachte op vooraf gekozen wijze angst aanjagen? Onder druk zetten? Op die manier een bekentenis ontlokken?
Nee, dacht hij, dat mag niet.