Vandaag plantte ik petunia’s. Niet dat ik wist dat die burgertruttenbloemen petunia’s heetten, maar ze zagen er onverwoestbaar uit. Onderschat die kwaliteit niet. Hier in het Oude Westen wordt alles wat loszit meegenomen of gesloopt. Alles wat vastzit ook trouwens. Het was een loze poging, die bloemen. Dat wist ik bij voorbaat. Maar soms probeer je eens iets. Even daarvoor had ik mijn stoep geveegd. Afval van maanden had zich genesteld tussen de trits fietskarkassen, vastgeketend aan mijn gevel. De fietsenmaker van wie ik om de haverklap de kniptang van buitenproportionele afmeting – tevens geschikt voor fietsendieven – leende wanneer er weer eens een barrel overleed, was ‘wegens omstandigheden’ voor onbepaalde tijd gesloten. Nu zat op die plek de zoveelste telefonie- en tabaksshop van de wijk. Slecht verhulde witwaspraktijken, maar je kon je telefoonscherm er door een mannetje voor een paar tientjes laten vervangen. En was er even geen mannetje, dan kenden ze altijd wel een ander mannetje.
Mijn stoep lag vol sigarettenpeuken, chocoladewikkels, wietzakjes, ponypacks en lege blikjes Red Bull, die van het goedkope merk. Vanochtend vond ik een gebruikt condoom in mijn plantenbak. Dat was de druppel. Ik veegde om de fietsen heen, schepte de stront tussen de dode sprieten uit en besloot dat het tijd was voor bloemen.
Met mijn koptelefoon en spiegelglazen zonnebril op slalomde ik – zogenaamd telefonerend – tussen de junks, zwervers, tandeloze straatkrantverkopers en frisse studenten met irritant rechte tanden die me schone energie-aanbiedingen door de strot probeerden te douwen de Albert Heijn in. Godzijdank zat de vrouw met het verbrande gezicht er niet. De rest was met wat kunst- en vliegwerk wel te ontwijken, maar dat wijf liet zich niet negeren. Haar strategie: net zo lang blijven roepen tot je omkeek. ‘Mevrouw! Mevrouw! Mevrouw!’ met een penetrant geluid dat zelfs door de mokerharde dj-set op mijn oren snerpte. Ze moest altijd sigaretten of drank, nooit eens iets fatsoenlijks. Ik kocht een keer een frikandelbroodje voor haar, uit medelijden. Bliefde ze niet.
Ze had vast een verhaal. Tuurlijk. Ze hadden allemaal een verhaal. Overgoten met gootsteenontstopper in een vechtscheiding, baan kwijtgeraakt, huisuitzetting, aan lagerwal geraakt, van de weeromstuit de crack gegaan en nu met een blik bier in de ene en een peuk in de andere hand gestationeerd op een steenworp afstand van mijn huis, voor mijn supermarkt.
Ik zat gehurkt op mijn schoongeveegde stoep en groef met blote handen mijn nieuwe aankoop in de aarde. Een vlag op een modderschuit, maar ik deed tenminste iets. Achter me schuifelde iemand voorbij.
‘Mooie petunia’s, mevrouw,’ zei een vrouw.
Om een praatje zaten ze nooit verlegen, in Oud West.
‘Ah, dus dit zijn Petunia’s. Weer iets geleerd.’ Zonder op te kijken duwde ik de aarde om de bloemen stevig aan. Negeren was doorgaans de beste methode.
‘Mijn lievelingsbloemen. Vroeger stond mijn tuin er vol mee.’
Ik haat praatjes. Daarom wapen ik mij in de wijk met koptelefoon en zonnebril. Ik veegde mijn handen af aan mijn broek en bekeek mijn werk. Roze, knalroze.
‘Heel onderhoudsarm, wist je dat?’ knerpte ze.
Loop door, dacht ik. Loop in godsnaam door! Met mijn mouw veegde ik het zweet van mijn voorhoofd.
‘Goede aankoop. Die petunia’s overleven alles, mevrouw!’
Net voor ik omkeek wist ik waar ik het penetrante stemgeluid van herkende.
Over welk nieuws gaat dit?