Kom, dacht Sylvia op een middag, ik bel nu even, dan heb ik dat maar gehad. Ze zocht op internet het telefoonnummer van de klantenservice. Het toestel ging drie keer over waarna een wachtmuziekje begon te spelen. California Dreamin’. Af en toe stopte de muziek en bedankte een blikkerige vrouwenstem voor haar geduld. ‘Er zijn nog enkele wachtenden voor u.’ Daarna begon het liedje weer bij het begin. Sylvia zette de telefoon op speaker en legde hem op de rand van de wastafel. Ze deed mascara op, kneep een meeëter uit, inspecteerde haar gebit, plukte een neushaar uit haar neus (hij zat nog goed vast dus de tranen sprongen haar in de ogen), deed oorbellen in, streek een blouse, besloot toch een T-shirt te dragen en verliet het huis om koffie te drinken met haar goede vriend Damian.
Toen ze rond acht uur licht aangeschoten thuiskwam, speelde in de badkamer nog altijd de muziek. Ze verwarmde een restje noodles van de vorige dag, legde de telefoon naast zich op de bank en keek naar het Journaal. Bij Berlijn woedde een bosbrand, een witte dolfijn die in de Seine terecht was gekomen had de reddingsoperatie niet overleefd. Beloega heette de dolfijnsoort. Sylvia had er nog nooit van gehoord, maar herinnerde zich een vreemd gesprekje dat ze ooit voerde met een Spaanse toerist. Hij vertelde dat hij Nederland ‘a cute country’ vond en vooral van de hoega beloega had genoten.
‘The what?’
‘The hoega beloega! With the white bicycles!’
‘Do you mean de Hoge Veluwe?’
‘Yes!’
Om half een ging ze naar bed. Ze legde de telefoon aan de oplader naast haar bureau. All the leaves are brown, klonk het zacht in de nacht.
Damian bleek meer voor Sylvia te voelen dan hij al die jaren had doen voorkomen en het kwam tot een blozende, stotterende bekentenis die Sylvia zo ontroerde dat ze hem een kans gaf. Na zestien maanden huurden ze een kleine flat aan de rand van de stad, waar met wat creativiteit een extra kamertje met stapelbed gemaakt kon worden voor de tweeling. Sylvia ging vier dagen werken, Damian drie. Elke zomervakantie zochten ze een andere berg om te beklimmen. Damian plande de route en regelde de overnachtingen, Sylvia’s enige voorwaarde was dat er bereik was. Hun seksleven was niet spectaculair, maar ze gaven het allebei een dikke zeseneenhalf. De kinderen groeiden, na een stroeve puberteit met een paar justitiële incidenten, op tot ferme knapen. Damian raakte in een vervelend conflict verstrikt met zijn werkgever, zat een paar maanden overspannen thuis maar kreeg weer grip op zijn leven door te mediteren en wekelijks drie keer te zwemmen in koud natuurwater. Sylvia werd verliefd op de conciërge van de flat maar besloot er niets mee te doen. Ze verdiepte zich in tuinieren en bracht tot ver na haar pensioen vele uren door in een gehuurde moestuin langs het spoor. Het was dan ook niet verwonderlijk dat dat de plek was waar ze op zevenentachtigjarige leeftijd werd gevonden. Een voorbijganger had haar zien liggen, vertelde hij later aan de ontredderde nabestaanden, tussen de Chinese kool en de rucola. Hij was naar haar toegelopen en had aan haar hals gevoeld. Niets. Ze had er vredig uitgezien. De ogen dicht. Uit een ouderwetse telefoon in het schuurtje had California Dreamin’ geklonken. Plotseling was de muziek gestopt en had een stem gevraagd: ‘Bedankt voor het wachten, waarmee kan ik u helpen?’ Het was een jonge-mannenstem geweest, die vriendelijk, bijna verbaasd had geklonken.