De namen komen. Om zich te wreken? Om aandacht op te eisen? Om in een machtige fakkeltocht hun poëtica te rechtvaardigheden? De namen komen, en houd ogen en oren maar beter open want zij bijten terug.
Fiona heeft een naam gekregen. Over Fiona werd beslist. En met haar naam begon het onheil.
Ze trokken ‘met zwaar materieel’ naar de klif, abseilden 240 meter naar beneden en slaagden er met een katrol in om Fiona ‘tegen een ongelofelijk steile helling’ omhoog te trekken. De missie was moeilijk, zelfs ‘dwaas’ geweest. Maar de bevalling lukte. Fiona, nog voordat men haar huid had blootgelegd, was plots Fiona. Zij bestond en had een gezicht. En met het raadsel van het zijn begon het…
Bevrijd van introverte landschappen, hoe de nog naamloze Fiona eens in de metafoor verdwenen was, bengelde zij aan de katrol naar boven. Kon Fiona ooit alles zijn –een oude mysterieuze tovenaar met een Deense blik, de personificatie van de droom, de bloem die in haar eigen gedroogde bloemblaadjes verstuifde, wat maakte uiteindelijk niet eens uit, iets in de schepping, van een garnaal tot de ringen van Saturnus–, lag dit, eens uit de metaforische diepte opgehengeld, nu anders. Fiona moest haar naam meedragen en daarmee haar lot.
Eens een naam te dragen, viel het zo moeilijk ‘gewoon’ te zijn. Onder anderen te bestaan en contact te leggen. Fiona is niet voor dit leven weggelegd. Fiona droomt graag weg. Kan iemand Fiona uitleggen dat de wereld elkaar duizenden berichten stuurt; niet om met elkaar te communiceren maar om elkaar net op afstand te houden?
Een naam hebben is open staan voor die naamloze indringingen aan eenzaamheid.
Fiona was compleet gelukkig. De garnaal en Saturnus! Hoe kan het anders. Hield in dit magische rijk daartussen Fiona net de wereld op afstand? Welke ongevraagde indringingen verschenen plots, klimtouwen uit de hemel, maakten zich aan haar vast, hesen haar uit de diepte, misschien hermetisch-abseilend aan een zekere bodem ergens daarboven verknoopt, misschien ariadnisch-verdwaald de weg uit de dwaaltuin teruggevonden? De paradox? Fiona vergeet zichzelf te zijn omdat ze Fiona is.
Wij hengelen in de diepte, overbruggen afgronden en leven, leggen beslag op woord en daad. Maar woord en daad bijten terug. Zelfs ontdaan van dikke wolle vacht blijft er iets onzichtbaar en eenzaam. Willen we niet liever als een zwerfkat over betonnen muurtjes en langs besneeuwde dwaaltuinen rondzwerven, dan in het wakkere warme huis doodgeknuffeld te worden?