Jarenlang hadden Joris en Marianne aan hun kunstwerk gewerkt. En nu, op kerstavond, was het eindelijk af.
‘Dit moet de wereld zien!’ brulden ze allebei uit puur geluk. En dus vertrokken ze naar Amsterdam, de stad van de vrijheid en van de kunst. Daar was vast wel iemand die het tentoonstellen wou.
In de stad zelf was het bomvol. Joris en Marianne sjouwden hun kunstwerk mee door drukke straten, langs volgepakte warenhuizen en uitpuilende cafés. Bij elk museum waar ze kwamen, stond een ellenlange rij. Gelukkig had Joris een idee.
‘We zetten het gewoon buiten neer, zodat iedereen het kan zien!’
Marianne was het ermee eens, kunst is tenslotte voor iedereen.
En dus, midden op de Dam, stalden ze het kunstwerk uit. Binnen een minuut stond er een boze politieman voor hun neus.
‘Vergunning!’ was het enige wat hij kon roepen. Hij keek niet eens naar het kunstwerk.
‘Vergunning!’
Het stel gaf de hoop niet op: Marianne kende een atelier van vrienden in het centrum, waar iedereen altijd welkom was. Daar was vast wel plek voor hun kunstwerk.
Eenmaal daar aangekomen, veranderde de hoop in teleurstelling. Het atelier had plaatsgemaakt voor een wafel- en ijssalon. Het stonk er naar warme Nutella met slagroom. Toen ze nog eens goed keken, bleek alles in de straat vervangen te zijn door wafel- en ijssalons. De man achter de toonbank bulderde van het lachen.
‘Haha, kunstwerk? Wat moet ik nou weer met een kunstwerk! Luister, of je bestelt een wafel, of je flikkert een eind op!’
En zo ging het overal. Ze werden verbannen tot diep in de uithoeken van de stad, waar het donker en koud was. Ze wilden het vervloekte kunstwerk bijna weggooien, tot ze opeens ergens muziek vandaan hoorden komen. Een striemende gitaarsolo. Het was punk.
Ze gingen op het geluid af, en liepen onder een grote stalen boog door. ‘ADM’ stond er met grote letters op. Daar wisten ze niet wat ze zagen: ze kwamen op een groot terrein dat versierd was met kunstwerken. Er waren acrobaten, clowns, danseressen, vuurjongleurs en muzikanten. Het was er feest.
‘Wat prachtig!’ riep een meisje met dreads die tot haar voeten liepen. Ze wees naar het kunstwerk.
‘Daar hebben we een perfect plekje voor!’ joelde een andere man, met een hoge hoed op zijn hoofd. Hij zag eruit als een circusdirecteur.
En zo kreeg het kunstwerk een mooi plekje, droog in een stal, tussen alle andere kunstwerken. Het paste er perfect. Er waren drie gasten uit Oost die er aandachtig naar stonden te kijken. Ze gaven Joris en Marianne een hijsje van hun joint.
‘Mooi man’ zeiden ze in koor.
Joris en Marianne wisten het zeker: dit was een kerstwonder. Ze dansten de hele nacht door, werden dronken van geluk (en een beetje van de rum) en vielen uiteindelijk vermoeid maar gelukkig in slaap.
De volgende ochtend stonden ze op om naar hun kunstwerk te kijken, maar tot hun grote schrik was alles weg. Er waren geen kunstwerken te zien, geen danseressen, geen muziek, geen feest. Was het dan toch een droom geweest?
Het enige wat nog op het terrein stond, was een enorme bulldozer. ‘Gemeente Amsterdam’ stond er op de voorkant geschreven. Vanuit de radio van de bulldozer klonk een kerstliedje. Joris en Marianne hielden elkaars hand vast, en zagen zo het laatste restje van hun kunstwerk platgereden worden. ‘Have yourself a merry little Christmas’ klonk het vanuit de bulldozer, waarop de radio het bereik verloor en er alleen nog maar ruis te horen was.
Over welk nieuws gaat dit?