1.
Het was na twaalven, dus officieel was het goede vrijdag. Een goede dag. Ze hoopte dat die woorden zouden slaan op hun dag. De dag die eraan kwam. Ze hadden dat weekend hun (schoon)ouders gezien en die hadden, bleek later, het virus opgelopen. Ze zaten in quarantaine en mochten de volgende dag getest.
Haar zoontje had de paaslunch op school gemist. De juf had verteld over de kruisiging. Ze vroeg zich af waarom ze juist deze dag een goede dag hadden genoemd. Ze dacht aan de week ervoor, hoe het kind thuis was gekomen van zijn opa en oma. Ze hadden hem eindelijk weer mee naar de kapper kunnen nemen. Zijn haar was zo kort dat hij twintig centimeter langer leek. Hij straalde.
Haar hele middelbare school- en studietijd hadden de kabinetten Kok geregeerd, of toch bijna. Alleen het eerste en laatste jaar niet. Ze herinnerde zich een autorit met haar ouders, toen Paars II viel vanwege Srebrenica. Ze hadden naar radio 1 geluisterd. Het was groot nieuws, dat voelde ze wel, maar waar het precies om ging begreep ze niet.
De genocide in Srebrenica was 25 jaar geleden. Ze vroeg zich af, in het licht van de recente gebeurtenissen, wat aftreden inhield. Of het er niet alleen op neer kwam dat er geen vragen meer beantwoord hoefden worden. De absurde focus op het vastleggen van alles, de volgorde van interrumperen en wat wanneer gezegd was, maakten dat de debatten twaalf uur konden duren en dat ze daarna nog niks wist. Ze moest naar bed, het was kwart over twee.
2.
Het was hem niet gelukt de livestream uit te zetten. Tussen tien voor een en half twee had hij twintig minuten geluisterd naar de stem die zei dat het debat in de tweede kamer geschorst was. Af en toe schakelde hij naar een tweede scherm, waar verslaggevers met licht en camera’s en microfoons aan hengels, in de gangen van het tweede kamergebouw, te dicht bij elkaar liepen. Te dicht bij de minister.
Hij had zich geërgerd aan de zin: het is geen House of cards. Omdat niemand wist wat het dan wel was. Was er sprake van framing? Van een complot? Een Rutte-doctorine? Of was het allemaal toeval, een onhandige samenloop van omstandigheden? De schrik om de positieve test, de foto die niet in de krant had moeten komen, woorden die bedoeld waren voor het moment en niet voor de wereld. Een grapje. Iets dat tussen neus en lippen werd gezegd.
Hij had zich geërgerd aan de politici die zich uitspraken en aan politici die zich niet uitspraken, die eromheen draaiden. Hij had zich geërgerd aan de dictie van Kaag, aan haar rode leesbril die licht leek te geven. Aan de blonde haren en haar ronde brillenglazen, die haar naast koninklijk ook meisjesachtig maakten. Dat ze vergat haar moties in te leveren bij de voorzitter, dat het midden in de nacht was. Dat sommige dingen voor haar nieuw waren.
3.
Ze was pas net beëdigd. Het was dag twee. Zij was een eenmansfractie. De eerste zwarte, vrouwelijke lijsttrekker in de tweede kamer. Ze was aangetreden voor alle mensen. Van alle kleuren, alle seksen, elke gender. Ze ging het anders doen. Geen teflonlaag waar alles van afgleed. Geen via-via. Geen patronen van vergeetachtigheid. Haar eerste debat had tot drie uur ’s nachts geduurd.
Toen ze geïnterviewd werd en het woord kiezer uitsprak, voelde ze even een vrolijkheid onder haar eigen antwoord. Het was een goede dag, voor een motie van afkeuring. Het was niet veel, maar het was een begin.