Het is de eerste afslag na de oude melkfabriek, dat weet de bestuurder. De bestuurder denkt dan dat hij er bijna is, maar vanaf dat punt is het zeker nog anderhalf uur rijden over het slecht onderhouden weggetje dat omsloten wordt door dor land. Op warme dagen, en de meeste dagen hier zijn warme dagen, is de weg één lange luchtspiegeling waar geen einde aan lijkt te komen. De bestuurder moet goed opletten: sommige kuilen in het asfalt zijn zo diep dat hij er zich in vast zou kunnen rijden. Als het geregend heeft, die enkele keer per jaar, is het wegdek spekglad. Het asfalt absorbeert niets behalve hoop.
De velden rondom de weg worden leger en geler. Wanneer de bestuurder twijfelt of hij de verkeerde afslag genomen heeft, is hij ongeveer halverwege. Tegen de tijd dat hij zeker weet dat hij de verkeerde afslag genomen heeft, zal recht voor hem de vervallen watertoren opdoemen. Dit doet de bestuurder glimlachen. Het duurt nu niet lang meer voordat de eerste gebouwtjes aan de linkerkant zich aan de bestuurder tonen. Dan voelt hij zich verloren en vrij tegelijk. Wie ik ben? denkt hij. Niemand.
Eenmaal tussen de verlaten boerderijtjes, ingestorte graanschuren en dode fruitbomen, zet hij de motor uit en stapt hij blootsvoets uit zijn gestolen auto. Heet zand waait langs zijn schenen. Hij kijkt om zich heen, zoekend naar het juiste huis. De schemering zet in. Hij sluit zijn ogen. Wie ik ben? Ik ben een zwerver, een dakloze, een treinwagon en een kruik met wijn. En een scheermes als je te dichtbij me komt.
Als hij zijn ogen weer opent, is het donker. De bestuurder draait zich om, en achter hem heeft zich een pad van glinsterend zand gevormd, dat begint onder zijn tenen en eindigt bij de voordeur van een houten huis met grote, ronde ramen. Uit de ramen schijnt oranje licht. Hij loopt naar het huis. De gordijnen zijn open. Door het raam ziet hij ze: zijn vrouw lachend aan tafel, met zijn kind op haar arm, en zijn moeder in de keuken, met haar rug naar het raam. Ze heeft haar haar opgestoken en draagt een lange jurk met bloemen. Hij ruikt aardappelpuree. Met veel boter. En spekjes.
Hij duwt zachtjes tegen de deur. Die gaat open.
Wie ik ben? Een familie.