Daar waar wij gakkend overheen vliegen gebeuren dingen:
iemand kookt een ei.
Een band gaat lek.
Een brommer wordt gestolen.
Een krant wordt in een brievenbus gestopt.
Een vrouw struikelt, een man veegt bladeren van het trottoir.
Iemand rookt een sigaret.
Een ander een sigaar.
Bomen worden gekapt.
Aardappels gepoot, mais gezaaid.
een kind huilt omdat het gele sokken aan wil en beslist geen groene.
Omdat het nog drie boontjes eten moet.
Omdat het niet naar school wil.
Omdat het niet thuis wil blijven.
Omdat de moeder van het kind sist en slaat.
Omdat de vader van het kind nooit thuis is.
Omdat het kriebel krijgt van poezen.
Het een gat in zijn knie gevallen heeft.
Omdat er overal stof en gegil en overal mensen…
Ronkende motoren.
Omdat er overal stof en gegil en overal mensen…
Van boven lijkt alles even groot.
Een ei is een sigaret is een brommer is een huilend kind is een bezet land.