Vandaag is er geen enkel nieuws. Er is niets gebeurd waarover geschreven moet worden, waar verslag van moet worden gedaan. In plaats daarvan drukken de kranten verhalen af, gedichtjes en lekkere recepten die toch gemakkelijk te bereiden zijn. De nieuwszenders zenden geen nieuws uit, maar herhalingen van spelprogramma’s waarin de meest sympathieke kandidaten er met de prijs vandoor gaan. Iedereen in Nederland kijkt ernaar en glimlacht. Mensen leggen hun hand op die van hun geliefde en knijpen er even in. Ze hebben niets waar ze aan moeten denken, behalve de ossenstaartsoep die ze straks gaan maken en het spannende boek dat daarna op ze ligt te wachten. Misschien maken ze later nog een avondwandeling; het is zacht voor de tijd van het jaar.
Ergens ver hier vandaan, ergens in een ver land, staat een meisje op een strand. Of meisje, geen meisje meer. Een jonge vrouw. Ze staat aan de waterlijn met haar rug naar jou toe. Het water bereikt haar net, de meest brutale golven krullen zich even om haar enkels heen voor ze zich terug de zee in laten lopen. Aan de rilling die dan door haar rug trekt kun je zien dat het water koud is, zo op de eerste aanraking, maar dat het warm zal zijn als je er eenmaal in ligt. Het is stil op het strand, het is nog vroeg. Maar de zon staat al hoog en als je nu op een van de stenen zou gaan zitten die het strand omlijsten, zou die al lekker warm zijn. Het meisje, of nee, geen meisje meer, de jonge vrouw, draait zich om. Ze kijkt naar je. Ze zwaait.