Ik heb geen idee van de tijd. Hoe lang ik hier gezeten heb, hoe lang ik hier al zit, daarvan heb ik geen idee. Ik zit hier; hoog, droog, en ik kijk om me heen, en ik zie vuur, resten van vuur, resten van ouder vuur, resten van nog ouder vuur.
De eerste brand was eind oktober, daarna volgden er nog vier. Ik heb balen hooi gered, voorraad gered, koeien gered, ik werd een held genoemd. Ik weet niet of je een held bent als je je eigen hachje redt, maar ik heb het maar zo gelaten.
Later verloor ik alles alsnog. De gebouwen, de koeien.
Hun geur herkende ik van mijn rondes ‘s avonds door het dorp.
Ik mag graag een stukje fietsen voor het eten. Dan kijk ik bij de mensen naar binnen en ruik ik wat ze aan het maken zijn, afzuigkappen blazen vaak uit naar de straat. Met aardappelen en groenten kunnen mensen wel uit de voeten, die leg je in water en het moet gek lopen wil je dat laten verbranden, maar je hebt geen idee van de desinteresse waarmee de mens zijn vlees bereidt.
De geur van geblakerde biefstuk, maar groter. Meer was het niet. Verbrande riblap in het kwadraat; vijftig stuks vee.
Wie een koe redt is een held.
Onder me de hitte die ik de afgelopen weken heb leren kennen. Om me heen zwartgeblakerde stalmuren, gesmolten golfplaten, de loods of wat daarvan over is. Het enige dat het vuur met rust gelaten heeft is de berg kuilgras, maar die is van zichzelf al zwart. Daarachter al dat heerlijke land, al dat heerlijke gras voor al die heerlijke koeien. De slootjes, de kortgesneden mais, de akker vol kerstbomen van de buren, ze hebben net een paar rijen geoogst, de brandweerwagens.
Nog even en ze draaien het erf op. Vanaf waar ze nu rijden kan ik uitrekenen hoe lang het duurt voor ze hier zijn. Dan zullen ze me zien. De ladderwagen zal dicht naast het huis parkeren en ze zullen de ladder naar me toe schuiven. Een brandweerman zal erop klimmen, voorzichtig maar snel en binnen een paar tellen zal hij bij me zijn, daar is hij op getraind.
‘Kom jongen,’ zal hij zeggen, ‘hier kun je niet blijven, we moeten hier weg, jij en ik’. Hij zal misschien wel wat willen uitweiden over waarom, hoe snel het vuur kan gaan afhankelijk van de weersomstandigheden en dat de wind het proces flink kan versnellen zoals de regen het kan vertragen, maar daarvoor zal geen tijd zijn. ‘We moeten naar beneden,’ zal hij herhalen.
En ik zal zeggen ‘nog even. Nog heel even alsjeblieft, laat me nog één moment kijken naar al dit alles.’