Vanwege het mooie weer, ging ik dan maar wandelen. Ik was niet de enige. In de daartoe aangelegde natuur, net buiten de stad, bleken veel collega-individuen tot dezelfde conclusie te zijn gekomen. Plichtmatig groetend betraden we ieder voor zich de paden op eigen risico.
Ik besloot om te gaan mijmeren, dus ik zette koers richting het bankje. Het bankje staat aan de Kromme Rijn. Het bankje zit lekker en met enige regelmaat passeren er stelletjes die dachten dat het leuk was om een kano te huren. Ik hou van stelletjes die denken dat het leuk is om een kano te huren en de wederzijdse haat waarmee ze vervolgens met die peddels door zo’n kutrivier ploegen. Weer niks geleerd. Toch weer een kano gehuurd. Heel erg samen, terwijl ze zelf juist denken van niet.
Het bankje bleek bezet. Een ongelukkige vrouw van een jaar of 25 met veel rood haar. Ze leek het bankje harder nodig te hebben dan ik, maar naarmate ik dichterbij kwam begon ik te twijfelen. Goed, ze was verdrietig, maar wel op een heel fotogenieke manier. Ze tuurde breekbaar over het water als een personage in zo’n Franse film die je gezien moet hebben. Mooi op een manier die wel heel erg de bedoeling is.
Mijn twijfel nam toe. Ik had een uur gelopen om überhaupt bij het bankje te komen en het eerstvolgende goede mijmerbankje stond zowat in Bunnik. Daarbij was dit bankje breed genoeg en zat de vrouw iets uit het midden. In principe kon ik naast haar gaan zitten, zonder naast haar te zitten. Ik zou ‘hoi’ kunnen knikken en dan op gepaste afstand plaats kunnen nemen, zodat het niet per ongeluk op opdringerige toenadering leek. We zouden niet verplicht een praatje hoeven maken en passanten zouden meteen zien dat wij niet bij elkaar hoorden. Dat leek me voor de filmhuisfilmmevrouw wel zo prettig.
Ik besloot om toch maar door te lopen, maar realiseerde me direct dat ik tijdens het twijfelen de pas had ingehouden en me onbewust al was gaan gedragen als een meneer die zo meteen eens lekker uitgebreid op een bankje gaat zitten zitten. De vrouw was alvast een stukje opgeschoven, op een manier die niet uitnodigend was, maar ook niet afkeurend. Sociaalverkeertechnisch had ze de boel behoorlijk onder de knie.
Nu ineens doorlopen zou raar zijn. Koers richting bankje zetten, vaart minderen en als je er bijna bent weer op schakelen en verder wandelen. Een enge man die er op het nippertje toch maar van af ziet. Dus ik knikte van ‘hoi’ en plofte op gepaste afstand neer op het bankje.
De afstand was goed, maar de plof te hard. Het leek op een aanzet tot iets. De vrouw glimlachte plichtmatig en veinsde daarna interesse in een ronddobberende meerkoet. Ik wilde haar duidelijk maken dat ik zelf ook geen zin had in toenadering, maar ik wist niet goed hoe. In een natuurgebied naast een vrouw op een bankje ploffen en dan zeggen ‘wees gerust, ik zoek geen toenadering’, dat doen alleen Vlaamse booswichten in Nederlandse politieseries.
Daar zaten we dan. Ik kon niet weg, want dat zou pas echt raar zijn geweest. Op een bankje naast een vrouw gaan zitten en dan meteen weer opstaan en weglopen. Maar zij kon op haar beurt ook geen kant op. Direct opstaan als er een vreemde naast je komt zitten, staat erg arrogant en dat paste totaal niet in haar Amélie-achtige zelfbeeld.
We hebben tien minuten naast elkaar net niet naast elkaar gezeten. De meerkoet zei stationair ‘a’. Net op het moment dat ik besloot de spanning te doorbreken met een stom grapje (‘de meerkoet wil niet starten’) stond de vrouw op alsof ze zo onderhand maar weer eens naar huis moest. Ze knikte van ‘doeg.’ Ik knikte ook van ‘doeg.’ Ik keek haar opgelucht na en dacht: ‘die is precies even opgelucht als ik.’