Ik word wakker met griep. Ik bel mijn moeder en vertel wat voor rampspoed de goden nu weer over mij uitstorten. Mijn moeder zegt dat ik avocado’s moet kopen op de markt. Ze zegt dat avocado’s het antwoord zijn op alles. ‘Een soort cocaïne, maar dan gezond en genezend.’
Drugs, denk ik, en begin de woonkamer overhoop te halen.
Een half uur later lig ik uitgeteld op de bank. Onder een stapel papier lag nog een plastic zakje. In de koelkast vond ik bier. Het plafond draait, dat kan de griep zijn, maar zeker weten doe ik het niet.
Het schijnt dat mensen de planeet best willen redden, dat ze er alleen niet voor willen betalen.
De markt is om de hoek op het Koningsplein. Vijftig stappen en ik ben er. Op de markt stikt het de moord van de avocado’s. Als je wilt kun je er een groene ballenbak van maken. Mijn moeder zou zeggen: ‘Gewoon opeten, jongen, dat is beter.’ Mijn moeder heeft vaak gelijk.
Liggend op de bank denk ik aan de mensen die niet willen betalen. Ik snap ze wel. Ik heb ze altijd begrepen.
De redding is nabij, maar het einde is altijd dichterbij.