We willen best wel sorry zeggen. Sorry voor de troep. Maar je moet ons ook snappen. We hielden het niet langer. Dat er steeds zo weinig mensen over onze hoofden liepen. We misten de druk, snap je? We hebben tegendruk nodig, van korte hakjes, plakkerige sneakers, gladde herenzolen, schuifelende ecco’s. Rustige, kuierende druk. Druk en uitzicht op plastic tasjes, drie of vier tegen elkaar, soms waren ze niet van plastic maar van papier. Ja, er waren wel mensen. Maar ze waren niet ons winkelend publiek. Doelgericht gingen ze ergens heen. Van al die a’s naar al die b’s.
De anderen zeiden dat we vol moesten houden. Dat er weer betere tijden zouden komen. Al snel misschien, hadden ze gehoord. Binnenkort shopt iedereen weer over je grijze hoofd, zeiden de anderen. Kloddert men weer mayo en ijs, plakt er weer kauwgom op je kop. Relax, jullie hebben in hetere vuren gelegen.
Maar het hielp niet meer. Iemand van ons zei: het is de opgekropte frustratie. Iemand zei dat het woede was, iemand had het over juist hele lekkere gevoelens. Mijn broertje wist niet wat hij voelde, maar wel dat hij iets voelde, en dat dat al doodeng was. Mijn zus had zich al veel te lang koel gehouden. En het zou kunnen, iets met groepsdruk, dat we elkaar ophitsten, nu we het er eenmaal over hadden, nu we eenmaal begonnen te trillen. “Denk aan je oorsprong”, riepen de buren van ver nog, “we zijn rivierklei, we bewegen mee!”. Maar we konden niet meer denken. Trillen konden we, steeds harder, steeds sneller, tot we barstten. Allemaal de lucht in, hoog boven onze buren. We zagen lichten, Kruitvat, Rode Winkel, 7Days. Alle spanning vloog eruit, het was heerlijk. Zelfs het neerkomen op onze buren voelde goed, al ligt mijn neef nu in tweeën. Maar sorry. Zo hoort het niet natuurlijk. En nu gaat het weer, straks komen mannen met knieën en liggen we weer in het gelid. We kunnen er weer even tegen.