Mijn rijinstructeur heette Charles en toen ik vlak voor mijn examen voor een kruispunt de motor ineens weer ouderwets liet afslaan, zei hij ‘een auto is net een vrouw. Je moet haar niet pushen maar juist voorzichtig en met liefde een kant op sturen.’ Ik wist wat hij daarmee bedoelde te zeggen, maar ik raakte in de war van alle dingen die hij hiermee tegelijkertijd óók zei. Dat je een auto voorzichtig en liefdevol een kant op moest sturen, dat leek me buiten kijf staan. Maar gold dat ook voor vrouwen? Zo ja, hoe dan? En welke kant op? En moest dat dan per se voorzichtig? Er zijn volksvertegenwoordigers die daar juist heel anders over denken.
En los daarvan, waren auto’s überhaupt wel te vergelijken met vrouwen? Terwijl ik in opdracht van Charles vaart maakte op de korte invoegstrook ging ik in discussie met mijn inwendige wiskundige. Als auto’s vergelijkbaar zijn met vrouwen, zo stelde die, dan zijn vrouwen andersom ook vergelijkbaar met auto’s. En zinnen als ‘onze Angelique is net een Hyundai Atos, ze trekt heel langzaam op, is erg vatbaar voor windvlagen en ze gaat vaak pas na veelvuldig sjorren in d’r achteruit,’ hoorde je in de praktijk eigenlijk nooit.
Op mijn examen schoot ik op diezelfde invoegstrook in zijn drie met 80 kilometer per uur precies net niet onveilig tussen een vrachtwagen en een bestelbus naar de buitenste baan de snelweg op. ‘Wat deed je nou?’ vroeg Charles, nadat ik gezakt en wel weer op de parkeerplaats van het CBR stond. ‘Ik zag een gat,’ zei ik. ‘Ik dacht dat er tijd genoeg was om op te trekken en-‘
‘Oké, luister,’ onderbrak Charles met zijn golvende haar, zijn gebit en zijn brede schouders, ‘ja er was een gat, maar een auto is net-‘
‘EEN AUTO!’ gilde de inwendige wiskundige. ‘Een auto is gewoon een auto! Smeerlap!’
Charles wreef met zijn hand kalm een lok achter zijn oor, glimlachte zijn glimlach en zei: ‘Joh, begin nou eerst eens met stoppen met schreeuwen.’