Hier sta ik.
Nog steeds.
Ik heb al lang geen besef van tijd meer. Jaren tikken als secondes voorbij. Soms vraag ik me af of ik onsterfelijk ben. Niet dat ik geen pijn, verdriet of spijt ken. Laten we eerlijk zijn: het is vaak kantje boord geweest. Maar hoe dikwijls ik ook afbrokkelde, tot ik niet meer dacht te bestaan, toch werd ik steeds weer opgebouwd. Steen voor steen werd ik een beetje beter, een beetje sterker, een beetje mooier, een beetje anders, een beetje meer mijzelf.
Hier sta ik.
Ik ben 763 jaar oud, 112 meter hoog, ik werd katholiek gedoopt maar onder lichte dwang tot protestant geslagen. Ik werd bestormd, stond in vuur en vlam, en de wind waaide harder dan ik hebben kon, soms sloeg zelfs de bliksem in.
Hier sta ik.
Oud en hoog, niet wetend wat ik precies geloof maar sterk genoeg. Ik ben nog steeds sterk genoeg. Kom maar, voel maar. Ik zal je dragen, tree voor tree, ik houd je droog.
Kijk.
Zie je dat uitzicht? Dit is mijn stad.
En ik, ik zie alles.
Ik zie de eerste blonde biertjes op de terrassen. Ik zie meisjes elkaar vooruitduwen, winkel in, winkel uit. Ik zie twee oudere heren een ijsje eten op een bankje aan de gracht. ‘En?’ vraagt de een. ‘Aardbei!’ roept de ander, waarop ze schaterlachen. Ik zie vijf jongens met voetbalshirtjes aan die een voor een in een gezinswagen worden gepropt, op weg naar een overwinning in Zeist. Ik zie een vrouw die haar langharige teckel kwijt is en al twintig minuten lang vormen haar lippen de naam tychoooo tychooo. Ik zie auto’s en bussen fietsers ontwijken, ik zie voetgangers midden op de straat, treinen rijden af en aan, iemand eet tevreden een frikandel speciaal, ik zie de eerste kano het water inglijden.
Het zal lente zijn.
Ik spreek vele talen. Gidsen betreden mijn trappen in het Engels, Duits, Frans, Spaans, Italiaans en Hebreeuws. Mijn klokken spelen liedjes, elk kwartier. Klassiekers maar ook heel modernen, als er iets te vieren is. Ik ben een toevluchtsoord, een herkenningsteken, een baken in de nacht, een gevoel van trots. Als je mij ziet, dan weet je dat je thuis bent.
Hier sta ik.
Nog steeds.
En ik, ik zie alles.
Ook jou. Vooral zie ik jou.
Ik zie je als je haastig boodschappen doet, richting station fietst naar een trein die je sowieso missen gaat. Ik zie je als je terugkomt en opgelucht naar het puntje van mijn toren staart. Ik zie je als je gaat dansen met vrienden, kroeg in, kroeg uit. Ik zie je als je ‘s nachts door steegjes zwerft tot je stil staat voor een huis waar je nooit naar binnen gaat. Ik zie je ’s in de vroegste ochtenduren, als je over mijn plein fietst zonder licht en met muziek in je oren: ik zie je, ik hoor je, je bent nooit alleen.
Hier sta ik. Nog steeds.