Je probeert in haar het meisje te herkennen dat je zestien jaar geleden plakjes kiwi gaf.
‘Heb je niets voor me gehaald?’
‘Nee,’ zeg je.
‘Helemaal niets?’
Marloes zit op je bank met een fleecedeken over haar benen. Ze is kennelijk meteen gaan zitten toen ze binnenkwam, anders had ze de spullen in de keuken wel zien staan. De boodschappen, de versiering. Het was niet de bedoeling dat ze er eerder zou zijn dan jij.
‘Maar lieverd,’ zeg je, ‘we doen toch niet aan Valentijnsdag?’
‘Je had het toch ook gewoon een keer wel kunnen doen? Zomaar?’
Je probeert niet te denken aan de keer dat ze dronken en ongesteld bloedharten op de muur van je wc tekende, niet aan de ruzie die daarop volgde.
‘Het had maar iets heel kleins hoeven zijn,’ zegt ze. ‘Een roos of een knuffeltje of een flesje parfum.’
‘Sinds wanneer draag jij parfum?’
Er is veel veranderd sinds jullie elkaar voor het eerst leerden kennen. Jij draaide op zondagmiddag op een teknofeestje dat georganiseerd was door vrienden. Je had het feestje bezocht, besloot al ergens na middernacht weer naar huis te gaan, sliep goed, begon de ochtend met een stuk hardlopen, maakte tussen de middag een fruitsalade waarvan je het deel dat je niet opat in je tas stopte voor later. Het was niets voor jou, zo’n rustig weekend, maar je voelde dat je het nodig had en besloot ernaar te luisteren.
Die middag was je op het feestje de enige die fris rook. Er waren nog maar tien mensen. Een jongen met blonde dreads die met gesloten ogen tegen de muur zat, een oude man die wiegend zijn handen voor zijn ogen bewoog en gebiologeerd leek door zijn eigen vingers, het meisje met vleugels dat met de laatste energie in haar lijf de kleinst mogelijke pasjes danste en zij. Zij was er ook. Ze droeg kisten, zwart-wit gestreepte panty’s, had de grootste ogen die je ooit had gezien. Ze was moe en ze straalde. Toen ze jou zag staan draaide ze de dop van haar flesje water en bood je een slok aan. Je weigerde.
‘Of ik iets wel of niet draag is toch het punt niet? Je kan toch gewoon wat liefs voor me doen?’
Je las vandaag over de CO2-uitstoot per Valentijnsroos, besluit je mond erover te houden.
In de koelkast staan de kiwi-gebakjes die je gisteren hebt gemaakt. Vanochtend heb je soep bereid. Straks gaat de zalm in de oven, haar lievelingseten. De afgelopen tijd hebben jullie het druk gehad, zij met het afronden van haar master in Marketing Analytics and Data Science, jij met je nieuwe baan bij Zilveren Kruis. Het is tijd om meer aandacht voor elkaar te hebben, vind je. Het duurde lang voordat je er aan toe was, maar vandaag vraag je haar of ze bij je komt wonen.
‘Hallo? Luister je wel?’
Marloes staat op van de bank, loopt naar haar tas en pakt haar telefoon.
‘Ik ga pizza bestellen,’ zegt ze.
‘Nee,’ zeg je snel. ‘Ik heb de boodschappen al in huis gehaald.’
Toen je zestien jaar geleden een slok van haar water afsloeg keek ze zo teleurgesteld dat je de fruitsalade uit je tas pakte, een schijfje kiwi uit de bak nam en het haar aangaf. Ze nam het aan, at het op in de kleinst mogelijke hapjes. Je lachte erom en ze lachte terug. Je gaf haar nog een schijfje kiwi, nog een. Daarna schreef je je naam op een stuk papier, en je nummer.
‘Kan je morgen niet koken? Ik heb zin in wat gemakkelijks,’ zei Marloes.
‘We eten zalm,’ zeg je.
‘Sorry, Joris. Daar heb ik helemaal geen zin in.’
Je denkt aan de kaarsen die klaarliggen om aangestoken te worden.
‘Nee,’ zeg je. ‘Geen pizza. Ik kook.’
‘Jezus, doe niet zo fel. Je hoeft omdat ik kritiek op je had niet opeens een of andere romantische maaltijd uit de hoge hoed te toveren.’
Je zwijgt. Marloes tikt driftig op haar scherm.
‘Wat wil je, gewoon weer pepperoni?’
‘Heb je eigenlijk een cadeau voor mij gehaald?’ vraag je.
‘Pepperoni?’ vraagt Marloes nog eens.
Je knikt. Denkt aan de dromen die jullie vroeger hadden. Het systeem omverwerpen, een band beginnen, de walvissen zien. Kinderen krijgen.
‘Doe toch maar een pizza shoarma,’ zeg je dan. ‘Extra knoflooksaus.’