‘In de camera blijven kijken,’ drukte de cameraman haar op het hart. Ze had het warm en toen ze net haar neus had gesnoten, bleek haar snot rood uit te slaan van het stof dat ze de hele dag had ingeademd. Ze verlangde naar thuis. ‘Blijven lachen!’ hoorde ze en ze trok haar mondhoeken nog hoger op, haar gespannen gezicht zorgde inmiddels voor pijn tussen haar wenkbrauwen, maar lachen zou ze. Haar kregen ze niet.
Achter haar hoorde ze iemand huilen, het klonk als een jonge man. Ze hoorde ook hoe die langzaam werd weggeleid. ‘Zet dat meisje in die groene jurk erachter,’ riep de cameraman nu. ‘Die ene die zo lief lacht. Ja, zij!’ Het ritmische slaan op de trommels om haar heen leek nog wat intenser te worden, de generator waar de mobiele telefoons aan hingen, begon iets harder mee te brommen. Iedereen voelde dat het bijna zover was.
Ze had haar verhaal helemaal uitgeschreven en onderweg hiernaartoe geoefend, nog voor ze iets van het kamp had gezien. Iedereen was blij geweest om haar te zien, de mensen hadden een moeilijke reis achter de rug, de band met dit land was al zo goed en zou alleen maar beter worden, iedereen was zo blij geweest om haar te zien, de mensen hadden een moeilijke reis achter de rug. ‘Net als ik,’ dacht ze. Ergens voelde ze wel dat dit misschien niet klopte, maar misschien ook wel. Het was zo warm.
De cameraman verplaatste haar nog een beetje, anders was de overvolle afvalcontainer net in beeld. Ze deed wat ze altijd deed als ze nerveus was: in haar hoofd opsommen wat ze hierna ging doen, als dit erop zat. Er was haar een hotel met airco beloofd, haar spullen zouden daar al staan. Misschien kon ze een wijntje drinken, schonken ze wijn hier? Haar boek was ze vergeten, maar haar e-reader zat in haar handtas in de auto. En morgen mocht ze weer naar huis. De cameraman begon af te tellen. ‘3’ iedereen was blij om haar te zien. ‘2’ de mensen hadden een moeilijke reis achter de rug. ‘1’ net als ik.