Nog dertig dagen tot het einde van het jaar.
Je zet je schoen, zingt heel hard en eet alle kleine bolletjes pepernotendeeg op voordat je vader de kans heeft ze de oven in te schuiven. Op tv leest een dikke meneer met grote wenkbrauwen voor uit een boek met krulletters op de kaft. Zijn stem klinkt als een pot pindakaas waar je met een hele kleine lepel de nootjes uit wil eten. Je krijgt trek maar mag niks omdat je alle bolletjes deeg op at. Gelukkig zit er ’s ochtends een chocoladeletter in je schoen.
Nog dertig dagen tot het einde van het jaar.
Iedereen is op z’n aller knapst vandaag. Je draagt schoenen met een glitterstrik en op de boom die plots in de kamer staat straalt een gouden ster. Als iedereen aan tafel zit leest je moeder een gedichtje voor over een man, een vrouw, een ezel en dat er nergens een plekje was maar toen toch ergens in een stal. Er was ook een koe en er werd een kindje geboren en in een voederbak gelegd. Even ben je bang dat het kindje opgegeten wordt maar dat blijkt niet zo te zijn. Het kind krijgt veel cadeaus en je vader zet zijn tanden in een gebraden eend die smaakt naar sinaasappelsap.
Nog dertig dagen tot het einde van het jaar.
Je hebt een gek gevoel vandaag, zo van dat je iets spannends gaat doen als een dans op een podium of dat je een wedstrijd winnen moet. En dat iedereen dan kijkt. Maar je vraagt het aan je vader en aan je moeder en je moet juist helemaal niets vandaag. Na het eten mag je in een slaapzak op de bank, en als je dan een beetje slaapt, dan mag je straks wat langer op. Je doet alsof je slaapt, poetst nog een keer je tanden zodat het lijkt alsof de dag opnieuw begint, en trekt je warmste kleren aan. Angstig kijk je naar de klok. Het gekke gevoel klopt door je lijf en verzamelt zich in de vingertoppen waarmee je een glas vasthoudt. Daarin krijg je straks wat appelsap met prik. Je ogen op de klok. Je ogen op de klok. Wanneer de kurk tegen het plafond knalt spring je hoger dan je dacht dat je ooit springen kon.