Peter probeert zich te herinneren wanneer hij voor het laatst zoveel aandacht gekregen heeft. Dat moet geweest zijn toen hij van een hoge duikplank moest, maar niet durfde. Op zijn knieën kroop hij terug naar de trap omdat hij bang was om zijn evenwicht te verliezen. Zijn klasgenoten joelden hem uit en zijn ouders keken diep teleurgesteld. Hij kon zijn vader zelfs vanaf de tribune horen zuchten.
Peter was nooit een opvallend verschijnsel geweest, maar deed wel al jaren keurig zijn werk. Was nooit een dag ziek. Hij fantaseerde er wel eens over wat men op zijn begrafenis zou zeggen. Het enige wat dan in hem opkwam was: ‘Peter, kwam nooit te laat’. Maar na wat er gisteren gebeurde zou daar wel voorgoed verandering in kunnen komen.
Van opwinding kreeg hij maar moeilijk de grijns van zijn gezicht hoewel er weinig te lachen viel. Het meisje dat kunstgeschiedenis studeert en in het museum surveilleert, bekeek het ‘beschadigde’ kunstwerk alsof ze naar een lijk keek en probeerde te achterhalen wat de doodsoorzaak had kunnen zijn.
Toen werden de beveiligingsbeelden vertoond. Peter zag zichzelf vol overgave, de kwast in witte latex dopen om vluchtig maar netjes alles te witten. Elke zes maanden deed hij dat. Wit was zo besmettelijk als een ziekte en trok al gauw vlekjes en vuil aan. Peter voelde zich altijd een dokter nadat hij klaar was. Zo ook had hij het kunstwerkje, waar een zwarte vlek opgeschilderd zat, gezien als iets dat bestreden moest worden.
De directeur vroeg nu voor de tweede keer waarom hij het schilderij vernield had. Alle museummedewerkers draaiden hun hoofd zijn kant op. Uiteindelijk besloot Peter om eerlijk antwoord te geven en stamelde: ‘Als dit kunst is, dan begrijp ik kunst niet.’