Daar ging Paul. Jaren had hij hier voor geoefend en niets zou hem tegenhouden. Hij had onderweg wel een been verloren, die klem was komen te zitten tussen twee gigantische rotspartijen. Met een bot zakmes hadden ze die eraf moeten snijden. Paul dacht aan 127 Hours, met James Franco. Maar het hele voorval leek nergens op 127 Hours, en Paul leek ook nergens op James Franco. Uiteindelijk hadden ze de bloeding weten te stoppen door het been met een trui van Doris af te knellen. Doris wilde daarna terug, hulp inschakelen, de missie afbreken. Maar Paul wilde door. Hier hadden ze al die tijd voor geleefd. Een klein tegenslagje, zoals een been eraf, ging ze toch niet tegenhouden? Bovendien waren ze niet verzekerd voor een reddingsoperatie.
Paul haalde de Nederlandse vlag tevoorschijn, die ze zouden planten op de top. Samen zwaaiden ze deze trots door de ijskoude lucht. Verder omhoog!
Een dag later verloor Paul ook Doris. Op een gladde gletsjer gleed Doris uit, de zekering brak en hij viel tientallen meters naar beneden. Met twee vingers kon hij nog net grip houden aan de rand van een ravijn.
‘Maak het af’, had Doris gezegd. ‘Maak het af, voor mij’, waarop hij losliet en het diepe gat in viel.
En dus ging Paul. Al dagen ging hij, in zijn eentje. Met zijn pikhouweel hakte hij door sneeuw en ijs. Hij had hun vlag aan de zijkant van zijn rugzak klaargelegd. Hij moest nog vijf meter omhoog, dan een scherpe bocht naar links. Hij had deze route al duizend keer gedroomd. Alleen in zijn dromen was dat nog wel met twee benen, en klom Doris naast hem mee. Maar goed.
Met zijn laatste krachten sleepte Paul zich vooruit, vijf meter omhoog, een scherpe bocht naar links. En toen was hij er. De top. Hij wou lachen, huilen, alles tegelijk. Maar voordat hij iets kon doen, hoorde hij een vrouwenstem.
‘Coffee?’ vroeg de stem.
Paul snapte het niet, waarschijnlijk was hij aan het hallucineren. Maar toen hij opkeek, zag hij het. Een rij. Een rij van wel honderden klimmers lang.
De vrouw van de koffie gaf hem een formulier.
‘Please, everything in capital letters’, zei ze op automatische toon, zonder Paul aan te kijken.
‘If you don’t have a flag, you can purchase one in our giftshop.’
De vrouw gaf hem een nummertje. Op een digitaal bord voor hem knipperde het nummer 412B. Met trillende handen las Paul dat er 814H op zijn nummertje stond.
Paul sloot zich maar aan bij de rij. Zijn hele lichaam deed pijn. Hij had het idee dat hij elk moment kon flauwvallen. Hij probeerde iets te vragen aan de persoon voor hem, maar het lukte niet. Hij werd onderbroken door mannen in schorten, die luid gebarend langs de rij liepen.
‘Popcorn, get your popcorn!’
Een man greep Paul bij zijn arm. ‘My friend, my friend’, smeekte hij, ‘my friend, for you, I make special price, no problem’.
De man toonde hem een t-shirt. Er stond een berg op. De berg glimlachte en had een zonnebril op.
‘My friend, traditional shirt, no problem’.
Voordat hij het doorhad, kreeg Paul het shirt aan. Een ander mannetje maakte er een polaroid foto van.
En daar, na uren in de rij te hebben gestaan, viel Paul neer. Van ellende, van schoonheid, van pure liefde. Of misschien gewoon door het bloedverlies van zijn afgehakte been. Vlak voordat hij zijn laatste adem uitblies, keek hij naar de top. Helaas blokkeerde de rij zijn zicht, en stierf hij eenzaam in de sneeuw.