Het leven is als een uurwerk. Eens zullen de wijzers elkaar opnieuw ontmoeten.
Eindelijk maakte ze zich nadrukkelijk. Nu was het haar moment. Hoe lang ze dit plannetje al zat uit te broeden? Eens zouden ze opkijken, met hun stijve nekken elkaar iets toemompelen dat ze verder niet begrepen. Eens zouden ze het horen. Dan zouden de klokken luiden. Voorgoed luiden. Dat tijd onnaspeurbaar over tijd glijdt en geen mens die ervan opkijkt? Ze zullen het geweten hebben.
Anita Bliksen verknoopt de tijd. Zij weeft het worden. Reeds als kind was Anita zo, in haar onbegrijpelijke gedachten besloten – daar, alleen op de speelplaats. Plichtsgetrouw verbindt zij al een leven lang: het leven aan de tijd.
Neen, niet alleen Anita’s leven. Ieders leven. Het voortbestaan van de mensheid is van haar denken afhankelijk. Zij is er zich ieder moment van bewust. De verknoping van mens met tijd – zij verbindt ze. Ze spreekt wel eens van een bondage van het heden. Zie je haar staan, zou je het niet vermoeden maar zij is bezig aan een grote opgave, een levenswerk. Niets valt haar lastiger dan onverbondene tijd. Met haar gedachten borduurt zij heden aan toekomst, verleden aan vandaag, hier aan nu. Zelfs in haar dromen is zij met haar knoopwerk bezig. De geprikkelde antwoorden die ze soms geeft, wanneer je haar stoort, wanneer je iets vroeg en zij je wezenloos aanstaarde?
Soms staat zij op de hoek van de straat het heden te inspecteren, en kijkt dan grijnzend de passanten en hun lot toe.
Jazeker, zij is er verantwoordelijk voor. Zolang Anita denkt. Zolang Anita voelt. Zolang Anita Bliksen dondert. Zij schenkt op subtielste wijze. Zij windt de uren op. Haar franjes, haar visioenen, haar trauma’s – bizar, haast merkt niemand iets op. Geen één van haar naasten ziet het. Anita leeft in de wolken, werd zo vaak gezegd. Anita is gaan zweven. Niemand is haar dankbaar. Geen attent woordje, geen rokende offervuren, geen Anita-altaar. Zelfs geen rozen. Men ziet het leven niet zoals Anita het bekijkt.
Wij slaan tijd met tijd kapot. Niemand ziet het licht door de scherven van het nu. Anita heeft het zat. Niemand bedankt Anita. Niemand bedenkt hoe Anita de brokstukken lijmt. De klokken slaan op hol. Laat het uur maar luiden, en luiden, en uur om seconde slaan en secondes om de uren winden. Eindelijk zullen ze het horen. Het dreunen van de tijd zal tot diep in de slaap van de rechtvaardigen luiden, luid wakker luiden, en morgenvroeg wijst men met onuitgeslapen blik naar het torenuurwerk daarboven als naar vreemde machinerie, die zo nu en dan hapert.