Harmen slaat de krant dicht, vouwt hem dubbel en legt hem op tafel. Hij zet zijn handen op het eikenhouten blad en leunt erop tot ze niet meer trillen.
Ze hebben het geplaatst. Het staat er, definitief, zwart op wit. Zijn naam. Zijn geboortedatum en de datum van zijn overlijden. Over die tweede heeft hij een paar dagen gejokt. Maar op 84 jaar valt een paar dagen best mee. Hij hoopt dat mensen daar niet al te boos over zullen zijn.
Hij loopt een paar rondjes door de woonkamer en probeert te wennen aan zijn nieuwe status als dode. Hij bekijkt zijn spullen zoals hij denkt dat een dode dat zou doen, welwillend en met milde interesse. Zijn oude televisie met draaiknop, zijn bank met de harde knopen in de rug die boing doen als je gaat zitten. Marie’s landschappen aan de muren.
In het keukentje liggen de pillen klaar op het aanrecht. Ze liggen daar al een week. Hij heeft ze via via verworven, langs schimmige kanalen waarvan hij het bestaan nooit eerder had vermoed. Ze kwamen in een beige envelop met bubbeltjesplastic. De keukentegels zijn koud aan Harmens voeten, vaalzwart en roodbruin, zoals Marie ze in ’67 had uitgekozen. Tot hun tachtigste waren ze gelijk op gelopen, maar toen ging het ineens hard bij Marie. Elk jaar werd ze er vijf ouder. Op het eind was ze piepklein. Ze had het altijd koud. Hij stopte haar in, masseerde haar voeten warm, maakte kruiken. Maar ze werd kouder en kouder en op een ochtend werd hij wakker en lag ze bevroren naast hem.
Hij gaf zichzelf een jaar de tijd om zich beter te voelen. Eén flinke lachbui, had hij gezegd, en hij zou zonder nog te zeuren doorgaan. Het jaar was voorbij gekropen, het moment was uitgebleven.
Een week al liggen de pillen in een rij op het aanrecht op hem te wachten. Elke ochtend stond Harmen op, vast van plan ze in te nemen. Maar telkens als hij op het punt stond de eerste in zijn mond te stoppen, gebeurde er iets dat zijn aandacht trok en hem afleidde. De eerste keer was het een specht die vlak langs het raam schoot. De tweede keer een wolk die net een schildpad leek. De derde ochtend fietste de buurvrouw langs over de dijk, haar gezicht rood van de kou, volle boodschappentassen aan het stuur. Ze zwaaide naar hem en lachte, verloor haast haar evenwicht, en moest daardoor nog harder lachen.
Zo was het elke dag wel wat. Daarom besloot Harmen een overlijdensadvertentie te plaatsen, als stok achter de deur. Hij was er een avond goed voor gaan zitten en was tevreden met het resultaat. Nu kon hij niet meer terug.
Dus staat Harmen vanochtend weer op de koude keukentegels. Hij kijkt uit over de dijk, het zonlicht dat schuin door de populieren valt. Maar vanochtend voelt hij zich anders. Sinds hij zijn naam in de krant heeft zien staan, de inkt een beetje uitgesmeerd, sinds hij niet meer bestaat, is het alsof er een gewicht van hem af is gevallen. Hij houdt het eerste pilletje voor zijn neus. Ruikt er even aan. Hij moet weer denken aan de buurvrouw, haar schaterlach toen ze bijna van de dijk af kukelde. Harmen begint zachtjes te grinniken. Hij legt het pilletje terug op het aanrecht. Eerst nog even een klein wandelingetje over de dijk. Misschien zelfs een flinke.