De muur wordt hoger dan John zich had voorgesteld. Oneindig veel hoger. Vorige week vertelde een bouwvakker hem dat niemand wist wanneer ze zouden stoppen. “Zelfs de opzichter weet niet wat het hoogste punt is. We krijgen alleen maar te horen dat we moeten doorwerken.”
John kijkt naar de muur. Vroeger kwam hij naar deze heuvel als hij wilde nadenken. Hij zag de goudgele velden, de Rio Grande, het machtige aanzicht van Ciudad Juarez. Ooit een stad die bekend stond om zijn doden, maar sinds een paar jaar één van de veiligste en welvarendste steden van Mexico. Nu ziet John alleen massief beton.
Stofwolken spatten op, de motor gromt, John rijdt weg. De straten van El Paso zijn niet meer wat ze geweest zijn, denk hij, loerend door de voorruit. Sinds de muur valt er geen zonlicht meer in de stad. Misschien valt er in heel Texas geen zonlicht meer, dat weet John niet, de staat is groot, maar de muur is waarschijnlijk nog groter. Winkels, kantoren, trottoirs. Overal schaduw. De inwoners lopen anders over straat. Hoofden gebogen, handen diep in de zakken, schouders opgetrokken. De muur doet iets met mensen, denkt John.
Zelf heeft hij een veehouderij. Overgenomen van zijn vader. De inkomsten dalen. Door de muur groeit het gras slecht en zijn de dieren onrustig. Zijn koeien zien er verschrikkelijk uit. Uitgemergeld en angstig, alsof een onzichtbaar monster ze langzaam van binnenuit opvreet.
John parkeert de auto en stapt zijn huis binnen. Sleutels die op tafel ploffen, stampende hakken op de houten vloer. “Jennifer!” roept hij onderaan de trap. “Jennifer!” Hij gaat zitten. Wrijft met zijn vingers over de brug van zijn neus.
Afgelopen nacht is Jennifer naar de kroeg gegaan. Voor de zoveelste keer. Ze zegt dat ze niet anders kan. Dat ze de lichten van het café nodig heeft, dat ze er warm van wordt, dat ze anders bang is dat ze doordraait. John snapt het wel. Maar er wordt gepraat. Mensen zeggen dat ze teveel drinkt en met andere mannen slaapt.
Zittend in de schemering slaat John met zijn vuist op de armleuning. Snel ontspant hij zijn vingers en brengt ze terug naar de brug van zijn neus. Hij mist zijn uitkijkpunt. Waar moet hij nu naar kijken om zijn gedachten te kalmeren?
De muur doet iets met mensen, denkt John weer.
Zijn ogen glijden door zijn huis. Over de vloer, omhoog langs de muren. Boven de schouw hangt het dubbelloops jachtgeweer. Centimeters erboven brandt een klein spotje. De loop van het geweer glanst als een belofte.