Het begint met een telefoontje van de mevrouw van hiernaast. Ze zegt dat je onmiddellijk de televisie aan moet zetten. Ze zegt het met klem. Jullie knikken elkaar altijd vriendelijk toe in de gang, en ze heeft een keer boodschappen voor je gedaan toen het buiten te glad was voor jouw oude benen, maar verder dan dit gaat jullie verhouding niet. Je weet niet eens zeker of je haar voornaam wel kent. Misschien word je daarom zo nerveus wanneer ze je opbelt en zegt dat je onmiddellijk de televisie aan moet zetten. Misschien gehoorzaam je haar daarom direct.
In eerste instantie begrijp je niet waar je naar kijkt. Er is rook. Er is een schreeuwende massa, duizend man als het niet meer is. Er zijn vrouwen en er zijn mannen en de vrouwen en mannen hebben stokken en stenen vast. Je weet niet tegen wie of wat er geschreeuwd wordt, maar je voelt hun woede door je televisie heen. Woede zoals deze heb je al lang niet meer gezien. Eigenlijk dacht je dat dit soort woede helemaal niet meer bestond.
Ineens zie je dat er één persoon het middelpunt is van de massa. Eén iemand, waar ze allemaal naar kijken: een jonge man die bovenop een auto is geklommen. Iedereen ziet: om deze man draait het. De nieuwscamera’s zien het ook, ze beginnen op hem in te zoomen. Je leunt naar voren, hij komt je ineens bekend voor, deze man. Je vingers grijpen de stoelleuning al vast, nog voordat je hoofd begrijpt dat je naar je eigen zoon zit te kijken. Zijn hoofd is rood en kletsnat van het zweet, zijn mond is wijd open gesperd en zijn ogen puilen uit. Hij steekt een bord de lucht in met daarop een tekst die je misselijk maakt; de meest haatdragende, meest racistische zin die je ooit gelezen hebt. Je hebt je zoon al jaren niet gezien, om wie hij is en om wat hij vindt. Maar nu zie je hem, bovenop die auto, omringd door duizend woeste mensen die allemaal naar hem schreeuwen.
En je wordt bang. Je kunt er niets aan doen, je wilt het niet, maar je wordt bang. Ondanks alles word je bang, voor je zoon, omdat hij in gevaar is, omdat er duizend mensen zijn die hem pijn willen doen, mensen die stenen hebben en stokken. Je wordt bang omdat ze met zovelen zijn en hij zo alleen is. Omdat je nog weet hoe klein hij ooit was. Hoe hij zijn knieën stuk viel op straat en ontroostbaar was totdat jij de pijn had weggekust. Ondanks alles wat je weet over je zoon ben je bang omdat er deze grote menigte is die jouw kindje pijn gaat doen. Je knijpt zo hard in je stoel dat je knokkels wit worden, je leunt nog verder voorover, je wacht op het onvermijdelijke moment dat al dat schreeuwen omslaat in gooien, in schoppen en verscheuren.
Maar dat moment blijft uit. En dan ineens begrijp je het. Al die mensen schreeuwen niet tegen jouw zoon. Ze schreeuwen met hem. Ze schreeuwen omdat ze het met hem eens zijn, en met de tekst op zijn bord.
En dan begrijp je dat je net helemaal nog niet bang was. Nú ben je bang.