Hij had nooit kinderen gewild. Hij droomde van zijn werk en van vrijheid. Van overal heen kunnen op elk moment. Het idee van een kinderkamer, een hypotheek en om zes uur aan tafel beangstigde hem. Zij wel. Zij had een kind nodig om te bestaan, zei ze. En ook dat ze er iemand anders voor zou zoeken, als het niet met hem was.
Ze was knap en had een wilde energie. Ze pakte dingen aan, als hij niet wist waar te beginnen. Praktische dingen, waarvan hij in paniek raakte. Ze was nieuwsgierig naar hem. Naar de boeken die hij las, het werk dat hij deed, de mensen waar hij tegenop keek. Hij zei dat hij geen kind wilde, maar dat hij wel bij haar wilde zijn, dus als dit de enige manier was, dat hij eraan mee zou werken.
Ze kochten een huis, met een tuin. Want het kind moest buiten kunnen spelen, dat was zijn vaste overtuiging. En hij stopte met het werk dat hij deed. Zocht iets anders, om meer te kunnen verdienen. Op tijd thuis komen was inderdaad moeilijk. Het was een eis die hij bij tijd en wijle vergat. Zij had geen idee wat ze met zijn gedrag aanmoest, maar hij had het nodig, af en toe te verdwijnen.
Het meisje voelde zich geliefd. Ze wist dat ze een compromiskind was. Haar moeder had haar nodig om te kunnen bestaan. Haar vader had haar niet willen hebben. Zelf vertaalde ze het zo: haar moeder vond het belangrijk haar te laten weten dat ze ertoe deed. Haar vader vond het ongezond dat het kind zich verantwoordelijk voelde. Hij wilde haar laten weten dat zij niemand hoefde te zijn, niet voor haar mamma, niet voor hem. Het maakte haar sterk, had ze tegen zichzelf gezegd.
Haar vader had altijd een antwoord. Zijn retoriek was zo beslist, dat ze soms het gevoel had dat hij hun gesprekken wilde winnen. Als ze niet uit haar eigen woorden kwam. Als ze in paniek raakte, omdat ze haar standpunt niet verdedigd kreeg. Omdat ze niet uitgelegd kreeg hoe ze iets zag, of wat ze nodig had. Ze droomde ervan dat ze allebei een moment lang stil zouden vallen. Dat hij kon zien, dat ze niet huilde om hem te bespelen, maar omdat ze hem nodig had.
Toen hij ziek werd en door de artsen in het ziekenhuis opgegeven, besloot ze, dat ze nog een vraag had. Pappa, zei ze, nu je mij kent, nu je mij hebt, kan je dan met terugwerkende kracht toch zeggen dat je me had willen hebben? Nee, zei hij.
Haar moeder zei, na de uitvaart: hij had kanker in zijn hoofd. Hij begreep niet wat je vroeg. Het was een waarheid waar ze behoefte aan had, maar geen genoegen mee kon nemen. Haar vader had haar altijd serieus genomen. Hij was niet, omdat hij dood ging, plotseling een andere mening toegedaan. Nu waren ze wederom een jaar verder. Ze miste hem. Verschrikkelijk.
In de krant las ze een bericht over het San Marcoplein in Venetië. De regen daar had binnen één nacht voor het hoogste waterpeil gezorgd in vijftig jaar. Op de foto, die een halve pagina vulde, stond een man met wit haar in een zwarte jas, het hoofd gebogen, het water zilvergrijs tot aan zijn knieën, die in zijn eentje het plein overstak. Ze knipte hem uit, hing hem op haar koelkast.