Hoe hard de Knal precies was weet niemand van ons. Het is van voor onze tijd. Onze grootouders, zij waren erbij. Wij kennen alleen de verhalen. Over hoe de Knal alles veranderde. Hoe een deel van het land werd weggevaagd. De allesverzengende vlammen. Maar meer nog, wat er met de Meesters gebeurde. Een deel van hen werd ziek en stierf. De meesten maakten zich echter uit de voeten, zo snel ze konden. Voor onze grootouders was geen plek. Zij werden achtergelaten.
Na de vlammen kwamen de Anderen. Onze grootouders dachten dat ze gered waren, dat ook zij deze plek konden verlaten, maar al snel ontdekten ze de gruwelijke waarheid. Overal waar de Anderen kwamen brachten ze de dood mee. Wie kans zag te ontkomen, vluchtte de bossen in en hield zich daar schuil. Dat is waar onze ouders ter wereld kwamen, op mos en bladeren, in kuilen, onder takken. Beschut voor de Anderen die, eenmaal weg, nooit meer terugkeerden.
Daarna kwamen wij. Wij waren de eersten die het bos weer verlieten, die terugkeerden naar de vlaktes waarop onze grootouders eens leefden samen met de Meesters. We waagden het erop, negeerden de waarschuwingen van onze ouders, in het bos waren we niet langer veilig. Zoals wij op de kleinen jagen, jagen de groten op ons. Maar er komen steeds meer van hen, en er zijn steeds minder van ons. Op de vlaktes is het koud en is er geen beschutting voor de sneeuw waar geen eind aan lijkt te komen, maar worden we met rust gelaten. Soms moeten we terug het bos in, daar waar het voedsel is. Niet iedereen keert terug van zo’n tocht.
De laatste tijd verschijnen er nieuwe Meesters op de vlakte. We noemen ze zo, omdat ze lijken op de Meesters uit de verhalen. Sommigen kennen we nu. We weten inmiddels dat we van hen niets te vrezen hebben. Altijd krijgen we wat te eten, soms spelen ze met ons. Toch durven ze ons niet aan te raken. Voor het laatste licht de hemel heeft verlaten vertrekken ze weer, wij blijven achter. Op de vlakte horen we de geluiden uit het bos, waken we voor onverwachte bewegingen die het einde kunnen betekenen. Hier op de vlakte hebben sommigen van ons nu zelf kinderen gekregen. Zij weten niets van wat zich hier heeft afgespeeld. Niets van de Knal, niets van de oude Meesters en niets van de Anderen. Zij kennen alleen de vlakte en de sneeuw. En de ogen die loeren vanuit het bos.