Hij heeft het spul nodig. Of nu gesmolten of uitgesmeerd, in poeder of smeuïg, oogledenzachte schilfers of een op barsten staande strakke bol – hij moet het kunnen voelen.
Voelen? Je bedoelt als beleven? Emotie? Want als een tinteling trekt het door zijn aders. Als nevel stuift het door de geest. Als prikkelende geur kruipt het in zijn kleren. Ja, het moeten schuilt in ieder zintuig, maar het meest nog in de tast.
De tast? Geen mens heeft het ooit begrepen. De kinderen lachten vroeger op school. Vriendjes aan wie hij hartstochtelijk zijn levensdoel opbiechtte verdwenen uit zijn leven. Hij leerde te verzwijgen – het mooiste wat was. Zelfs zijn enige geliefde, die nooit iets vermoedde, behalve dan die vreemdgeurige, ietwat geelkleurige rechterhand, gaf hij voor Valentijn eens een boeket kaas-tulpen en stapte terplekke op. Sindsdien leeft hij eenzaam in de verwerkelijking van zijn enige passie, het strelen van de kaas.
Staat hij in de kaasboetiek, scant hij met bezeten blik de verschillendste variëteiten af. Overal ziet hij ze liggen. Kazen die zijn aandacht vragen. Kazen die erom smeken – door hem gestreeld te worden! Naar hem knipogende kazen. Aandoenlijke schimmels nog temidden hun chemieproces. Experimentelere kazen met rozemarijn. Overal kijkt hij heen. Overal ziet hij iets wat aangrijpend genoeg is om gestreeld te worden. Soms valt zijn oog op een toevalstreffer, liefde op het eerste gezicht. Soms wordt hij ’s ochtends wakker en weet dan vastberaden als een magistraat wat hij die dag gaat strelen.
Nog steeds in de kaasboetiek, de Brusselse fromagerie, tast zijn blik het kaaslandschap af. Daar staat hij. Het kind in de snoepwinkel. Het water loopt hem in de mond. Het is te zeggen: in zijn rechter palm. Maar geenszins uit honger of goesting. Het is het heilige moeten dat hem voortdrijft.
Hij moet. Het moet. Hij vangt een dozijn kazen in één blik. Hij kan zijn handen nauwelijks bedwingen. Het kribbelt in de vingers en zelfs tussen de tenen, oh die vlinderachtige opwinding in de buik… ‘Excuséér, wat de heer dan wel wenst?’ ‘Monsieur? Hallo?’ Hij valt terug in de wereld, in die naamloze ambiguïteit die ons allen kenmerkt. ‘Een stukje om te proeven misschien?’
Vervolgens ziet hij hoe de kaasmaakster de kaas onzacht met een handschoen vastneemt –een steek in zijn hart– en gevoelloos een stukje afsnijdt. Kan ik beter, denkt hij, en terwijl hij proeft, in die gevallen seconde de kaas al lang gevoeld heeft, nu als een sommelier voorgeeft als zou hij wat overwegen, heeft hij innerlijk reeds beslist: hij neemt de hele kaas.
Nauwelijks heeft een man de winkel verlaten, of in de beschutting van een Brusselse straathoek streelt hij het zonet gekochte.