We zitten voor de tent. We werken, we verdienen geld, in het weekend gaan we naar winkels en in de zomer gaan we naar Frankrijk. Tegenover ons zitten mensen op plastic stoeltjes. We zwaaien naar elkaar, de mensen komen ook uit Nederland, we herkennen wat we zien.
Het is al dagenlang warm. We houden van de warmte en van camembertijs. Er is een hoge heuvel met een trap. Soms lopen we naar de heuvel en gaan we erop staan. Frankrijk is een groot land vol korenvelden en kerktorens.
Onze ouders stopten het land in fotoalbums. Met het hele gezin keken we ernaar. De camper, de barbecue, de hond die languit ligt. Waar we geweest zijn en waar we naartoe gaan, is een en dezelfde plek. Je hebt ook mensen die gaan fietsen door bergen waar volkeren wonen in huizen zonder deurbel of douche. Je moet niet teveel willen, je moet weten waar de grenzen liggen.
Vanavond wordt er met fakkels gegooid. Het is nog middag. Iemand zegt: ‘Dit blijft niet zo, er komt storm, de grond zal wegspoelen.’ We horen de woorden en smeren ons nog eens in met zonnebrand.