‘Nou,’ zei ik, ‘we kunnen misschien wel eens uit eten gaan.’
Het was in een periode in mijn leven dat ik eraan hechtte dit soort dingen zo nu en dan te doen, een periode waarin ik minder dan nu oog had voor hoe vreemd het is je te laten bedienen, om je voor even in een spel van machtsongelijkheid te begeven.
‘Ik weet het niet,’ zei de ex. ‘Ik heb geen geld.’
‘Ik betaal,’ zei ik tegen hem, want dat was zo ongeveer tot hoe ver mijn feminisme reikte op dat moment.
De ex morrelde wat.
‘Is goed,’ zei hij, en hij verwisselde zijn grijze joggingbroek voor een pantalon van de Hennes.
We zaten op het terras. Nadat het bedienend personeel de ex zijn derde glas bier in had geschonken, zette hij zijn plastic zonnebril op zijn hoofd en keek me ernstig aan.
‘Je moet wel een fooi geven,’ zei hij.
‘Klopt,’ zei ik. ‘Zo gaat dat.’
‘Ik meen het,’ zei hij.
‘Ik ook,’ zei ik.
De ex nam een slok van zijn bier. Er bleef wat schuim in zijn dunblonde snor hangen.
‘Ik meen het. Ga je fooi geven?’ vroeg hij.
Ik zuchtte. De ex keek me geërgerd aan.
‘Hoeveel?’
Het was me niet meer helder waarom het me een goed idee had geleken samen gezellig ergens iets te gaan eten. Hem mee te nemen.
‘Vertrouw je er niet op dat ik fooi betaal?’ vroeg ik.
‘Ik wil gewoon zeker weten dat dit goed gaat,’ zei de ex.
‘Ik betaal fooi, ik betaal genoeg fooi, ik ga je niet vertellen hoe veel en daar is alles mee gezegd.’
Nadat de ex zijn de bananasplit zwijgend op had gegeten, ging ik naar binnen om te betalen. Toen we wegliepen pakte de ex mijn hand. Hij leek meer ontspannen.
‘Het is goed gekomen met de fooi,’ zei de ex. Hij lachte.
‘Klopt,’ zei ik nog maar weer eens.
‘Weet je waarom?’ zei de ex.
Ik zweeg.
‘Omdat ik toen je naar binnen was stiekem een paar euro fooi onder mijn bord heb gelegd.’