De cowboys zijn voornamelijk witte mannen die alles stuk willen maken. Ze laten de poolkappen smelten zodat ze via de Noordelijke route kunnen varen. Dat is goed voor de economie. Hun economie. Ze willen naar olie blijven drillen tot de hele aarde op zijn grondvesten staat te trillen. Ze willen snel internet zodat hun geldstromen snel van de ene naar de andere bankrekening geloodst kunnen worden. Bomen worden gekapt voor dat snelle internet. Gevoelige mensen worden ziek van de straling. Bovendien missen deze mensen de bomen, ook al wonen ze in een stad.
De cowboys zijn net zo goed witte vrouwen in mantelpakken, in alle kleuren van de regenboog, alsof ze daarmee hun kleur, sfeer, gemoedstoestand van de dag willen uitdrukken. Ze zitten, met blote benen en hoge hakken, in een hoefijzervormige bank waardoor ze tegenover elkaar zitten alsof het een theekransje is. Ze interviewen een man in stemmig pak, met rode stropdas. Opvallend vaak een rode stropdas. Bij allemaal vermoed je dat er een hagedissentongetje tevoorschijn komt als ze praten. Hun gezichten hebben geen spieren. Met hoge nasale stemmen verkondigen ze nonsens als waarheid. Je hoort niet wat ze zeggen. Je wordt in slaap gesust.
Deze witte mannen in de gedaante van een vrouw in mantelpak hebben een rondje moeten draaien voor hun toekomstige bazen. Deze baas, een onooglijke witte man, veel te dik, heeft gezegd: het is een visueel medium. Het oog wil ook wat en kijk niet zo chagrijnig. En dat mantelpak moet toch een beetje lekker zitten. Hij is de baas. Het netwerk is groots en hij maakt anderen groot of verpulvert ze tussen zijn vingers.
Er staat ergens een taart op een tafel die beoordeeld moet worden door een jury. Een van de leden zegt: oh dat is mooi dat gesuikerde paardje. En een ander jurylid eet het op, maakt het stuk. Als reflex.
De dolfijn heeft pootjes. De mens heeft vinnen. De kwal een ruggengraat.
En I’m a poor lonesome cowboy, and a long way from home.