De columniste kijkt tegen de zon in, waardoor ze enkel silhouetten ziet. In Nederland schijnt men terug de winter in gevallen te zijn. Ook hier, tweeëneenhalf duizend kilometer verderop, maakt de lente geen haast. Om haar heen gonzen stemmen en op haar schoot snort een laptop. Hij verspreidt warmte door haar bovenbenen. Toch nog een beetje voorjaar.
Ze schrijft woedende woorden. Over de heerser die haar vrijheid beperkt, die haar gevangen houdt. Over medelanders die haar een mes in de rug duwen. Ze propt de tekst vol scheldwoorden. Ze ziet dat het de column niet beter maakt, dat het taalkundig een zwaktebod is. Maar er móet beledigd worden, onverminderd, om te laten zien dat zij deze oorlog niet verliezen zal. En het vrije woord ook niet. Het vrije woord dat ze zo lief heeft, ook al zijn de woorden lelijk. Ze schrijft, in de wetenschap dat deze kwestie, dit lijden, haar belangrijk maakt. Dat het niet meer uitmaakt hoe goed, of hoe slecht, haar stukjes zijn. Dat ze meer is geworden dan een controversiële, boze mevrouw. Hoe lang deze oorlog ook duren gaat; ze beseft met een glimlach, dat zij hem al gewonnen heeft.
*
De heerser neemt een slok van zijn koffie en luistert naar de stilte. Hij kijkt naar de telefoon op zijn bureau, waarop vrijwel niemand het waagt hem te bellen. Weldadig. Een uur geleden stak de premier heel even zijn hoofd om de hoek van de deur. ‘De journaliste?’, vroeg hij aarzelig.
De heerser knikte alleen maar kort. Daarna heeft hij er niets meer over gehoord, en hij gaat er ook niets meer over horen. Wat willen ze doen, de heren uit het kille westen? De heren met hun brillen en hun grijze slapen en fantasieloze pakken? Ze blijven glimlachen, hoe hard de zwaartekracht ook aan hun mondhoeken trekt. Ze moeten. De heerser staat op van zijn bureau en zet de tv aan. En hij ploft op de bank, in de wetenschap dat hij niets gaat zien dat hem niet aanstaat. Hij heeft het voor elkaar. Eindelijk zijn zij klein en is hij groot. En hij wordt alleen nog maar groter. Hoe lang deze oorlog ook duren gaat; de heerser beseft maar al te goed, dat hij hem al gewonnen heeft.