Ik was niet altijd een cactusdief.
Er waren simpeler tijden. Tijden waarin we ons op de uren van dronkaards en rustelozen op straat begaven, lege straten en parkeerterreinen afstruinden, blikken door ruiten wierpen, ons gereedschap altijd in de aanslag. Er was zelden een nacht dat we niet beet hadden. Om en om hielden Jeremiah en ik de wacht. De een op de hoek van de straat terwijl de ander het slot open priegelde. Twee minuten werk. Max. Een kwart daarvan om binnen te komen, de rest om te pakken waar we voor kwamen.
Radio-cassettespelers, ken je die nog? Veel leverden ze niet op, maar omdat je ze snel te pakken had en altijd wel ergens kwijt kon was het een lucratieve onderneming. Daarna werd de stereo verankerd in de middenconsole en loonde het alleen nog wanneer je de auto eromheen ook meenam. Dat ging ons te ver.
Koper was een mooi alternatief. Je had er veel van nodig en het was even zoeken naar de juiste adresjes om het te lossen, maar toen dat eenmaal in kannen en kruiken was liep alles weer op rolletjes. Even dan. Je kan maar zoveel beelden van hun sokkel zagen voor het opvalt en er actief jacht op je wordt gemaakt. Toen het ons te heet onder de voeten werd verplaatsten we ons werkterrein naar het spoor, maar nadat Jeremiah in de verkeerde draad knipte waardoor hij nu nog steeds het zicht in zijn linkeroog en een deel van zijn woordenschat mist, hielden we het voor gezien.
Een nieuwe kans bood zich aan. Buiten de stadsgrenzen, ver van de vertrouwde beschutting die de betonnen wereld ons bood en waarin we ons onzichtbaar waanden, maar afgelegen genoeg om ongestoord te opereren. Van onze laatste winst kochten we een pick-up, een oude Ford met zo veel kilometers dat de teller opnieuw begonnen was. En een radio-cassettespeler.
Zodra de laatste strepen zonlicht de namiddaglucht verlieten reden we de stad uit en legden de kilometers af naar Saguaro. We arriveerden pas wanneer we geen hand voor ogen zagen. Het laatste stuk met de koplampen gedoofd. In niemandsland zetten we de truck stil en haalden we ons gereedschap uit de bak. Een spade en een houweel die alleen ik hanteerde omdat dat gezien Jeremiahs oogsituatie de meest verantwoorde keuze leek.
Ons eerste bezoek aan Saguaro was ook de eerste keer dat we oog in oog kwamen met dat waar het park zijn naam aan had ontleend: cactussen die tot aan de hemel reikten. We zochten de kleinste exemplaren, degenen die nog net in de laadbak pasten en hakten die uit de harde, droge aarde. We groeven ook andere soorten uit, kleinere die minder opbrachten, maar ook minder werk vereisten. Een keer nam Jeremiah een ratelslang mee. Daar was ook een markt voor, beweerde hij, maar toen dat bleek tegen te vallen lieten we hem los in een afvoerput. Er houden meer mensen van cacti dan van slangen.
We zijn er lang mee weggekomen. Maar zoals dat gaat in ons vak, ligt een oplossing voor het probleem dat wij veroorzaken altijd op de loer. In dit geval kleiner dan wij konden inschatten. Het blijkt dat je cactussen op dezelfde manier kunt volgen als auto’s, wisten wij veel. Het moment dat we het rolluik van onze opslag omhoog draaiden en de zwaailichten ons in de ogen schenen was het rijkelijk laat om er nog wat aan te doen. Jeremiah probeerde het nog op een lopen te zetten maar omdat hij nog maar slecht diepte kon inschatten rende hij met zijn hoofd tegen de deurpost. Met een gutsend voorhoofd werd hij afgevoerd. Ik liet me achterin een van de auto’s duwen en terwijl we de straat uit reden keek ik naar de middenconsole waaruit een krakerige vrouwenstem klonk en vroeg me af waar de slang nu zou zijn.