Er liggen blikjes op tafel. Er liggen blikjes in de keuken. Er liggen blikje overal. Op een hoop. De hoop dampt en stinkt en is een festival voor vliegjes. En ruikt ook naar een festival voor vliegjes, een festival van vorige week.
Er liggen blikjes buiten. Er liggen blikjes op de grond. Er liggen blikjes in de sloot. (Ik wil ze eruit vissen, maar ze zinken zo snel).
Er moeten blikjes naar de winkel. De juiste blikjes. (Deze niet. Deze is Duits). Hele blikjes. Ongedeukte blikjes. Lege blikjes. Een tas vol blikjes. Ze moeten mee. Het liefst allemaal, maar dat is te veel. Er druipt bier langs mijn blote been. Het plakt. Straks thuis vergeet ik het af te wassen.
Er moet in een rij gestaan. Iedereen heeft blikjes. Iemand heeft een vuilniszak. Iemand anders een kliko. Ik heb een linnen tas. Hij druipt nog steeds.
Er moeten blikjes mee terug vanaf de winkel, naar huis. (Ze nemen ze niet in, ze zijn blijkbaar ook Duits.) Er druipt nu bier over de sla en de venkel.
Er zijn blikjes op. Op straat. Op het plein. Op het bankje in het park. Ik wil ze wel weggooien, maar het voelt als broodroof. Ik zet het blikje naast de prullenbak. Ik hoop dat-ie niet wegwaait. Dat-ie samen met mijn goede bedoeling alsnog in het water belandt.
Er moeten nieuwe blikjes gekocht. Volle. Er moet immers ook iets gedronken. Een biertje onder de douche. Een 0.0 tijdens het koken. Een cola tegen een kater. Een tonic voor bij de gin. Een blikje spa, omdat ik mijn water graag onrustig heb.
Ik loop een kroeg in. Ik bestel een glas.