Een man slaapt blootsvoets op straat. Tegenover mijn huis. Ik staar omdat hij letterlijk twee linkervoeten heeft.
Ik durf hem niet aan te spreken, omdat ik niet anders zal kunnen dan die voeten te vermelden, terwijl die voor hem misschien de meest normale dingen ter wereld zijn en wie weet beledig ik hem.
Natuurlijk springen mijn gedachten richting vooroordeel. Dat het ene iets met het andere te maken heeft, dat hij dakloos is door die voeten. Terwijl er misschien helemaal geen verband is zoals wanneer ik iemand zou leren kennen die in een rolstoel zit en meteen plaats ik alles wat ze zeggen binnen de context van die rolstoel maar dat komt gewoon omdat het voor mij nieuwe informatie is, dat die rolstoel iets nieuws is, terwijl het voor hen gewoon een zoveelste dag is.
Met deze man is het wellicht net zo. Dat vertel ik mezelf om mijn vooroordeelsdenken de kop in te drukken.
Wanneer ik mijn deur sluit, misschien iets luider dan nodig, opent de man zijn ogen, kijkt me aan, kijkt dan naar mijn voeten – ik ben ook blootsvoets ook al ben ik niet dakloos – en hij begint te lachen, hij wijst naar mijn voeten en begint te lachen. Verbaasd kijk ik naar hem en om me heen en besef voor de eerste keer in 42 jaar dat ik de enige ben, dat ik in tegenstelling tot iedereen op straat – ook blootsvoets, niet allemaal even dakloos – de enige ben met een linker- en een rechtervoet, die van elkaar verschillen.
De man stopt niet met lachen, ik blijf staan, de man stopt niet met lachen.