Mijn oor is de ingang van een dassenburcht.
Achter op mijn hoofd zit een plekje met zacht wit haar, daar slaapt een eendenkuiken.
Een verzwakt vogeltje komt op krachten in mijn borstzak.
De hond op mijn schouder wordt wakker en rekt zich uit.
Een luiaard houdt zich stevig vast aan mijn linkerkuit.
Als ik nog een zielig vogeltje vind, dan mag het naast de ander in mijn borstzak.
Het begon allemaal met een meikever in mijn schoudertas. Ze woont er nog steeds.
Daarna kwamen het lieveheersbeestje in mijn haar en de kikker op het puntje van mijn schoen.
Het zijn er inmiddels meer dan zeventig. Ze kunnen het goed met elkaar vinden.
Vandaag is de grote dag. De katten uit mijn broekzak lopen de overheidsgebouwen binnen en draaien de kranen open. Daarna kijken we even of iedereen aanwezig is en wandelen we weg om in het bos te gaan wonen.