Het was 14:06 uur en om exact 15:00 kwam ze aan op het station. Van zijn huis naar het station was het met normale tred 22 minuten lopen, met haast kon het in 16. De afgelopen uren had hij het huis grondig opgeruimd. Hij had gestofzuigd en gedweild, de badkamer gepoetst en kleine reparaties uitgevoerd die al maanden waren blijven liggen. Hierdoor sprongen de euvels die al jaren om een oplossing schreeuwden ineens extra in het oog: De schimmel in het plafond van de badkamer, de niet-gelegde plinten in de gang en op de overloop. Zaken die in 54 – 22 = 32 minuten tijd onmogelijk nog verdoezeld konden worden. Hij besloot dat het niks gaf. Blijkbaar was dit zijn huis.
Hij trok zijn jas aan bij de voordeur, daarbij viel zijn oog op de trapleuning. In de afgesleten verfplekken op de leuning zag hij het patroon van het jarenlang een trede overslaan bij het op- en afjakkeren van de trap. Die versleten verf in combinatie met die nooit-gelegde plinten, zette voor de oplettende kijker zijn ongekende luiheid in de etalage. En hij wist niet veel van haar, vrijwel niets eigenlijk, maar hij hoopte wel dat ze scherp genoeg was om zoiets te zien. Die trapleuning was dus een probleem.
Hij dacht aan Douglas Adams die tijdens het schrijven van Hitchhikers Guide to the Galaxy zijn hoofdpersonen te vroeg in het verhaal in een onmogelijke hoek had geschreven. Adams vond de oplossing na het zien van een televisieprogramma over judo. ‘Als je een probleem hebt,’ zei de instructeur in het programma, ‘zoals bijvoorbeeld een vastberaden tegenstander van 120 kilo, dan is de truc om dat probleem tegen zichzelf te gebruiken. Als je de judoka kan ontwijken en laten struikelen, dan worden die 120 kilogrammen zijn probleem in plaats van het jouwe.’ Adams’ probleem was onwaarschijnlijkheid, iedere oplossing waarmee hij zijn hoofdpersonen van een wisse dood kon redden was onwaarschijnlijk. Hij vond daarom de improbality drive uit, een ruimteschip dat vloog op onwaarschijnlijkheid. Of zoiets. In elk geval was het iets waarmee hij niet alleen die hoofdpersonen redde, hij kon er meteen eindeloos mee vooruit.
Zijn probleem was dus de trapleuning. Hij moest dat niet verdoezelen, maar gebruiken. Hij had nog een half uur voor vertrek, veertig minuten als hij een bus zou pakken. In theorie zou hij een blik verf uit de schuur kunnen pakken en vliegensvlug de leuning kunnen verven. Dat zou slordig worden, want tijd om te schuren en schoon te maken was er niet. Bovendien zou hij haar dan onder de verfspatten van de trein moeten halen. Dit viel natuurlijk met een koddig grapje op een soort romantische comedy-achtige manier tot een ontwapenende ijsbrekersituatie te kneden, maar al met al leek hem dat iets te hysterisch. Misschien meer iets voor een derde date, in ieder geval niet voor een eerste. En eigenlijk moet je voor zo’n soort situatie wel een beetje de looks van hoe heet die Brit met dat lange gezicht hebben en daarvoor was het nu echt te laat.
Misschien moest hij de boel niet teveel in de gang met zijn jas aan gaan staan overdenken. Het probleem was helder, de oplossing kwam vanzelf wel onderweg naar het station. Hij moest alleen niet de kortste weg nemen, anders moest hij wachten op het station. Dan zou hij dáár de boel gaan overdenken. Hij koos een route via het Erf en de Singel. Zo was hij zonder haast precies twee minuten voor haar aankomst op spoor 19. Fris, kalm en enigszins – hoe heet het – casual. Alsof hij dit vaker deed, maar ook weer niet té vaak.
Om exact 15:00 kwam ze aan op het station. Haar deur stopte precies ‘hahaha’ voor zijn hoofd, daardoor kon het grapje over de trapleuning dat hij onderweg had bedacht niet meer. Daarvoor was nodig dat zij iets zenuwachtigs als: ‘Daar ben je’ of: ‘Precies op tijd’ zou zeggen, maar dat werd dus gewoon een nerveuzer ‘hahaha.’ Nu was zij ineens de kluns in plaats van hij. Die had hij niet zien aankomen.
Toch was het ergens jammer, dacht hij, nadat ze in een week tijd zonder commentaar zijn kamerplanten had verpot, kaarsen in een kandelaar had gezet, de schilderijen die in de logeerkamer tegen een muur stonden te verstoffen in de woonkamer had opgehangen, de inhoud van de keukenkastjes en de kruidenplank had gereorganiseerd, het onkruid uit de tuin had getrokken, bloembollen voor komend voorjaar had begraven en haar kleren in zijn kast had gelegd, dat ze niet over die trapleuning was begonnen. Dan had hij dat kunstige grapje kunnen maken, waaruit tegelijkertijd bleek dat hij zelfspot had en vooral dat hij haar erg leuk vond.
Nu ja, dacht hij. Het deed er niet meer toe. Ook met de ongeverfde trapleuning was zijn huis nu een stuk gezelliger. Misschien was het ook beter dat zij niet wist dat hij serieus had overwogen om razendsnel de trapleuning voor haar te verven. Misschien was hij die persoon ook niet meer helemaal. Hij hoopte erg dat dat zo bleef.