De zon schijnt. Wat kort. Zo weer weg. Maar hij schijnt. Meeuwen in dat strijklicht. Een mooi licht, strijklicht. Al die meeuwen, met steeds weer vleugels en een bek en twee oogjes. De overdaad daarvan. Straks is het weer donker en zoemen de novembermuggen, denk je aan de besmetten, de doden. Er is hoop, maar zo ver en zo wankel nog. Het is meer een soort terugdenken.
Gebroken meneertjes willen niet weg. Maar ze moeten weg en ze zullen weg. En dan gaan we op straat dansen. Of ik in ieder geval. Als ze zijn opgedonderd, stuk voor stuk zijn opgedonderd, dan ga ik op straat dansen.