Je staat elke ochtend om kwart over vijf op. Je hebt dan precies dertig minuten om aan te kleden, tanden te poetsen, e-mail te checken en te ontbijten. Je smeert boterhammen voor je kinderen en laat die op het aanrecht staan voor wanneer ze wakker worden. Je kinderen zijn zeven en negen, ze kleden zichzelf aan en lopen zelf de dertien blokken naar hun school. Je bent trots dat ze dat kunnen.
Je werkt van zes uur ’s ochtends tot drie uur ’s middags: je smeert broodjes en zet ochtendkoffie voor ongeduldige maatpakmannen die langer hebben kunnen slapen dan jij. Je baas laat je betalen voor je eigen koffie. Tijdens je lunchpauze zit je onderuitgezakt in de achterdeuropening, je schort dubbelgevouwen tussen de deurpost en je hoofd. Je dommelt weg tot je je vingers brandt aan je sigaret. Om drie uur loop je naar huis, onderweg doe je boodschappen. Je maakt avondeten klaar voor je kinderen, dat ze alleen nog maar hoeven op te piepen wanneer ze uit school komen. Je kleedt je om en haast je weer naar buiten.
Van vier tot elf maak je kantoren schoon in het financiële district. Je stofzuigt en lapt en bezemt en boent. Je schrobt resten poep en poeder van de toiletten. Om acht uur ’s avonds bel je stiekem je kinderen om te checken of ze hun tanden wel hebben gepoetst. Vorige week waren jullie bij de tandarts, je jongste had drie gaatjes. Je beloofde de tandarts dat je beter op zou letten. Je kijkt uit over de stad, die niet bedoeld is voor mensen als jij. Een zakenman ziet je bellen en trekt zijn wenkbrauwen op, hij wijst op je stofzuiger en tikt op zijn horloge. Je hebt die ochtend koffie voor hem gezet, maar hij herkent je niet.
Om half twaalf duw je de zware deur van je appartement open. De deurmat ligt al weken bezaaid met ongeopende rekeningen, met brieven van huisbaas en belastingdienst en school en naschoolse opvang. Je gaat op de bank liggen en vervangt de pleisters op je hielen en kleine tenen. De lichten laat je uit.
Sinds een paar maanden voel je een vreemde druk op je borstkas. Alsof er iets in je lichaam groeit dat daar niet hoort. Je hebt een hoest waar iemand naar zou moeten kijken.
Op zondagen ben je vrij en je neemt je kinderen mee naar het park. Terwijl zij gillend rondrennen zit je op een bankje. Je weet dat je moet ontspannen, maar het lukt je niet. Na een week werken voelt nietsdoen ineens alsof je vol tegen een muur op knalt. Het zonlicht is te fel, alle geluid klinkt te hard en je hebt ineens moeite met ademen. En als de volgende ochtend je wekker weer gaat voelt het alsof die vrije dag, en alle vrije dagen die je ooit hebt gehad, helemaal nooit hebben plaatsgevonden.