Deze morgen gaat het zo: je wordt wakker. Of eigenlijk half wakker. Je ogen blijven dicht terwijl je je omdraait om tegen haar aan te kruipen. Je benen, je schouders, je armen slapen nog, maar laten zich traag omtrekken door de wervels en de spieren in je rug, de bestuurders van de draai en van eigenlijk alles in het lichaam, altijd.
Je hand zal zich naar haar lichaam voegen zodra je haar raakt. Haar warme rug, de slaperige hobbels van haar ribben, haar buik die misschien nog klam zal zijn zoals hij gisteravond was, haar navel waar je niet aan mag komen omdat ze bang is dat dat het heelal zal beschadigen.
Je opent je ogen als je de rand van het bed raakt.
Je draait terug om de andere kant van het bed te bekijken. Ze is er niet. Dat wist je eigenlijk al zonder te kijken omdat je weet: aan die kant heeft ze nog nooit geslapen.
Je gaat rechtop zitten. Nu ineens worden je ledematen niet meer voortgesleept door je rug; ze nemen initiatief. Je armen willen óók weten waar ze aan toe zijn.
Er is iets veranderd, dat zie je zo. Überhaupt heb je een scherp oog voor verandering, maar om dit te zien is geen scherp oog nodig. De deuren van de kast staan open. De rode rolkoffer is weg. De blauwe rolkoffer is weg. Al haar kleren zijn weg.
Al jouw kleren zijn weg.
Voor je het weet hebben je benen je naar de woonkamer gebracht.
Daar is niets weg maar er is ook niemand. Je loopt een ronde door de kamer. Groot is die niet maar groot genoeg om er een ronde in te lopen en te constateren dat er een brief ligt die je vanuit de deuropening niet zag. Op de bank. Je weet niet waarom op de bank en niet gewoon op de tafel, terwijl je dacht dat dat de plek is waar dit soort brief normaal gesproken gevonden wordt.
Je weet niet wat ‘dit soort brief’ betekent. Dat weet je nog steeds niet als je hem gelezen hebt en ook niet nadat je hem voor de tweede keer gelezen hebt. Je verscheurt hem omdat je aanneemt dat een derde keer lezen geen zin zal hebben en je weet dat je dat wel zal gaan doen als je hem niet verscheurt. Je zult hier dan blijven staan totdat je begrijpt wat dit soort brief betekent en dat zou zomaar kunnen duren totdat je van de dorst sterft. Het is zomer, dat gaat sneller dan je denkt.
Je moet naar buiten. Je hebt geen kleren dus je zoekt en je vindt iets om je lichaam mee te bedekken.
Je draait de sleutel om. Je stapt naar buiten. Je schreeuwt haar naam. Je schreeuwt haar naam nog eens en nog eens en dan nog eens. Een naam kun je niet verscheuren.
Bij de buren steekt een hand door het gordijn, daarna een hoofd. Dan trekt de hand het raam dicht, daarna het gordijn.
Daar sta je dan, op straat, in een vuilniszak.