Eef smeet de voordeur achter zich dicht en stormde naar boven. Ik drukte mijn neus tegen het kijkraampje en zag een tros ballonnen op de grond landen. Hoera stond erop, en een grote zeven.
Ik moest alle zeilen bijzetten om niet op de stoep te kotsen. Er waren kopstootjes uitgedeeld, dat wist ik nog, alleen niet meer door wie. Ik heb een bloedhekel aan jonge klare, maar na een stuk of vier begon ik het concept bier met jenever te begrijpen. Vanaf dat moment ging het heel snel.
‘Wat sta je daar nog, ik wil die rotkop van jou hier niet meer zien!’ gilde Eef vanuit het slaapkamerraam. Een koffer vloog door de lucht. Daarna begon het kleding te regenen. Alles smeet ze naar beneden, hele lades kieperde ze om boven mijn hoofd. ‘Ik stond hier om half zes vanochtend slingers op te hangen in m’n pyjama! Ik dacht verdomme dat je dood was!’
Juultje tikte tegen het keukenraam. Ze duwde haar neus tegen het glas. Ze droeg haar nieuwe cowboypak, met hoed en klappertjespistool.
‘Hé, jarige cowboy van me.’ Ik drukte mijn gezicht tegen het raam. Er zat alleen maar glas tussen onze neuzen. Het raam besloeg. Ik tekende er een poppetje met een hoed in.
‘Hands up, papa,’ zeiden haar lippen geluidloos achter het glas.
‘Ik geef me over, sheriff,’ zei ik terug en stak mijn armen in de lucht.
Het begon te regenen. Natuurlijk. Zo’n regenbui waarvan je wist dat die de rest van de dag zou duren. Juultje zwaaide. Ik propte de kleren in de koffer en sleepte hem achter me aan.
De deur van Het Karrewiel klemde. Er was doorzettingsvermogen en grote dorst voor nodig om binnen te komen. Het eerste dat opviel was de geur. Paardenstront. Toen zag ik de pony, zo’n klein ding, een shetlander. Hij stond naast de bar en knabbelde wat aan de pindadoppen op de grond. Je kon z’n ribben tellen. Zijn manen hingen in vette slierten voor zijn kop. Sjaak van Dam stond ernaast en rolde een sjekkie.
Ik plofte neer op een lege barkruk en bestelde twee bier. ‘Wat doet dat beest hier, Sjaak?’
‘Hij is op. Ik breng ’m naar de slacht.’ Hij stak zijn peuk op.
‘Op zondagochtend?’
‘Ik ken een mannetje.’
Sjaak kende voor alles een mannetje.
‘Ruzie met het vrouwtje?’ Hij knikte naar mijn koffer.
Ik goot het eerste biertje in één teug naar binnen. Doordrinken was de enige remedie. ‘Vergeten de slingers op te hangen. Juultje is vandaag jarig.’
De pony hinnikte. Een schor, droog gehinnik. Ik keek hem recht in zijn waterige ogen en ineens wist ik het. Dit zou alles oplossen. De pony was precies haar formaat.
‘Wat moet je hebben voor dat beest?’
‘Voor honderdvijftig mag je ’m meenemen,’ zei Sjaak.
‘Honderdvijftig, voor dat scharminkel? Je zegt net dat-ie naar de slacht gaat.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Honderdvijftig of niet, even goede vrienden.’
Ik leegde mijn glas en bestelde er nog een. Die derde was nodig om de boel goed te overdenken. Ik zou gras leggen op het plaatsje achter. Het schuurtje kon als stal dienen. Ik zou de boel uitmesten, had jaren geleden al gemoeten. Tot die tijd kon hij tussen de fietsen. Ik zou stro neerleggen, een emmer voer en een drinkbak, hoe heette zoiets, een trog. Juultje zou hem borstelen en suikerklontjes geven. Ze zou op hem rijden in het park en gelukkig zijn.
Ik betaalde Sjaak en bestelde er nog één tegen de zenuwen. Daarna vertrokken we, de pony en ik. Het regende nog steeds. Het beest rilde. Bij elk plukje gras bleef hij staan en begon te eten. Kinderen kwamen op ons afgerend om hem te aaien. De koffer bleef voor de zoveelste keer hangen achter een stoeptegel. Ik gaf er een ruk aan en liep stug door. Alles zou goed komen.
De kinderen lachten en wezen. Ik keek om. Op de stoep lag een spoor van sokken, onderbroeken en overhemden. Ik vloekte en propte alles zo snel mogelijk terug in de koffer. Het begon harder te regenen.
Toen de koffer eindelijk dicht zat, was het stil. Te stil. Ik keek om. De pony was verdwenen. Ik schoot overeind, keek links en rechts, liep de straat op en neer, maar het beest was nergens te bekennen. Ik floot op mijn vingers en wachtte. Hij kon niet ver zijn. Ik wilde roepen, maar ik wist niet wat. De regen liep mijn nek in.